De latere jaren van Liszt (1811-1886)
Nog steeds stellen veel muziekliefhebbers zich Liszt voornamelijk voor als de superbe virtuoos of de duivelskunstenaar, die door talloze vrouwen aanbeden werd. Dat is jammer, want al in 1847 besloot hij zijn loopbaan als concerterend pianist te beëindigen. Vanaf dat moment trad hij nog maar sporadisch op en maakte hij ook als mens een ingrijpende ontwikkeling door, waarbij geheel andere prioriteiten de overhand kregen.
Zo werd hij in 1848 hij dirigent in Weimar. Hij vatte zijn taak zeer serieus op en verzorgde talrijke premières van eigentijdse composities van onder meer Berlioz, Schumann en Wagner. Na een intense periode van tien jaar trok Liszt zich – vanwege allerlei intriges – terug uit het openbare muziekleven.
Ofschoon religie voor Liszt altijd al een levensbehoefte was, werd het geloof nog belangrijker voor hem zoals duidelijk blijkt uit het feit dat hij in 1865 zelfs de lagere wijdingen ontving. Liszt voelde daarbij ook een sterke drang om religieuze werken toe componeren.
Zijn vroegere religieuze composities, zoals het oratorium Christus, de dertiende Psalm en andere hebben over het algemeen een onmiskenbare allure. Maar rond 1878 was er bij Liszt een wederom fundamentele verandering opgetreden. Hij raakte steeds meer gemotiveerd om muziek te componeren waarin sereniteit, verstilling en de grootst denkbare eenvoud vooropstaan. In die laatste levensfase schreef hij veel koormuziek, veelal kleinschaliger en voor soberder bezettingen dan bovengenoemde monumentale werken. Het prachtigste voorbeeld van een compositie waarbij alles tot de essentie is teruggebracht is de Via Crucis, voor gemengd koor, solisten en orgel of piano uit 1878/1879.
Overigens komen er in Via Crucis ook ongelooflijk heftige momenten voor, waarbij een fortissimo niet wordt ontweken.
De componist heeft de mogelijkheid opengelaten om het werk ook uit te voeren als piano- of orgelsolo. Weliswaar zijn er momenten waar het koor node gemist kan worden, maar daar staat dan weer tegenover dat een uitvoering op de piano het ascetische aspect van deze compositie nog meer kan benadrukken. In welke bezetting het werk ook uitgevoerd wordt, intens beleefde expressie is een eerste voorwaarde met geconcentreerde aandacht voor het kleinste detail. Als dat gerealiseerd wordt zal het werk altijd diepe indruk maken.
Zo blijkt tijdens het leven van Liszt zich steeds een immense ontwikkeling voltrokken, die in zijn manier van componeren een fascinerende neerslag heeft opgeroepen.
Er is al dikwijls op gewezen dat Liszt in zijn latere composities nog duidelijker dan daarvoor de weg gewezen heeft naar Debussy, Ravel, Bartók, Schönberg en andere componisten uit de 20e eeuw. Dit blijkt onder meer uit de manier waarop Liszt dissonante intervallen, dissonante harmonieën hanteert waarbij niet zelden de oplossing geëlimineerd werd, toonsoorten vervagen en daardoor de richting naar atonaliteit ingeslagen werd.
Deze schrijfwijze van Liszt werd in zijn tijd uiteraard als revolutionair opgevat. Sterker nog: als een aantasting van de algemeen aanvaarde muzikale wetten. Liszt was zich goed bewust van datgene wat hij nastreefde. Al op relatief jonge leeftijd schreef hij ooit in een brief: Mijn enige muzikale ambitie was en zal blijven een speer te werpen in de onbegrensde ruimten van de toekomst.
Ook de soms asymmetrische fraseopbouw is verre van traditioneel. Deze visionaire muziek van de toekomst werd door Liszts tijdgenoten niet begrepen en zelfs zijn leerlingen zagen deze als producten van een aftakelende geest. Het wekt daarom geen verwondering dat een meesterwerk als de Via Crucis nooit tijdens Liszts leven werd gepubliceerd of uitgevoerd. Pas in 1936 werd het voor het eerst uitgegeven en de eigenlijke waardering kwam pas in de laatste kwart van de 20e eeuw.
De kruiswegstaties
De 14 staties van de kruisweg zijn in de regel evenzovele schilderingen of reliëfs, die elk een moment uit de lijdensweg of het stervensproces van Jezus uitbeelden. De meeste zijn Bijbels gefundeerd. Vijf andere zijn in de loop der eeuwen – wellicht onder invloed van de middeleeuwse passiespelen – aan de volksvroomheid ontsproten. Het zijn: de drievoudige val van Jezus onder het kruis, de ontmoetingen van Jezus met zijn moeder en met Veronica, de legendarische heilige, die Jezus’ gezicht tijdens de kruisweg zou hebben afgewist met een doek.
Stabat Mater
Het was een oude traditie dat deze beroemde Gregoriaanse melodie gezongen werd als de gelovigen zich in beweging zetten naar een volgende statie. Ook Liszt maakt gebruik van deze prachtige melodie, die iedere keer op een andere toonhoogte tot klinken komt in een uiterst eenvoudige zetting.
De compositie
Liszt begon aan het werk in 1878 en voltooide het pas in 1879. Alan Walker, de eminente Liszt-deskundige, zegt volkomen terecht over dit zo prachtige werk: Via Crucis is unclassifiable. It is unlike anything else that Liszt ever wrote.
Karakteristiek voor deze compositie is het feit dat uiterst simpele passages afgewisseld worden met geavanceerde chromatiek waarbij Liszt meermalen zelfs veel verder gaat dan Wagner. Overigens wordt sereniteit meermalen afgewisseld met heftig contrasterende passages vol vertwijfeling, wanhoop en immens verdriet. De impact van dit werk laat zich moeilijk beschrijven, deze moet men ondergaan, beleven.
Ofschoon aan het einde van de staties lang niet altijd duidelijk is welke toonsoort in feite de basis vormt, klinkt het werk als een onverbreekbare eenheid. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de manier waarop de ene statie voortkomt uit de andere statie. Soms vormt de laatste noot van de ene statie het begin voor de volgende. Of – zoals bij de overgang van de vierde statie naar de vijfde – is de eerste noot van de vijfde een bestanddeel van het akkoord waar de vierde statie mee eindigde.
Motieven uit Gregoriaanse gezangen spelen een belangrijke rol zoals het motief: F – G – Bes waarmee het werk aanvangt en dat dikwijls terugkomt. Liszt beschouwde dit motief als een Kruismotief, dat overigens al veelvuldig voorkomt in vroegere composities zoals in de Legende van de heilige Elisabeth uit 1856-1862.
Bespreking van het werk
De introductie van Via Crucis begint met de Gregoriaanse hymne Vexilla Regis prodeunt, Fulget Crucis Mysterium: de banieren van de Koning komen tevoorschijn, het Mysterie van het Kruis licht op.
In het eerste gedeelte van de introductie wordt een eenstemmige versie afgewisseld met een eenvoudige harmonisatie van de gregoriaanse hymne. In het tweede gedeelte vanaf maat 51 beluisteren we een polyfone verwerking van het kruismotief. Aan het slot beluisteren we al iets van de chromatiek die later zo belangrijk wordt. De tekst is nu: O Crux ave, spes unica: Gegroet, o Kruis, onze enige hoop.
Statie 1: Jezus wordt ter dood veroordeeld
Het heftige fortissimo werkt als een regelrechte schok. Dissonante akkoorden verbreken abrupt de verstilling waarmee de eerste statie zo sfeervol eindigde. Aan het einde zingt de bariton de bekende woorden van Pilatus: ik ben onschuldig aan zijn bloed. In de versie voor piano solo wordt deze frase uiteraard wel gespeeld maar de luisteraar moet de tekst er bij denken.
Statie 2: Jezus draagt zijn kruis
De duistere tremolo-achtige figuren in de linkerhand suggereren de last van het Kruis. De monotonie van het ritme tijdens de laatste zeventien maten roept het beeld op van het moeizaam torsen van het Kruis. Voordat de laatste 17 maten inzetten horen we nog eens het kruismotief en de daarbij behorende tekst: Ave Crux.
Statie 3: Jezus valt voor de eerste keer
Een dramatisch, dissonant begin, dat zich in één maat beweegt van piano naar fortissimo, wordt gevolgd door een ijle, slechts tweestemmige zetting van de Gregoriaanse hymne Stabat Mater Dolorosa, in een verstild pianissimo. De parallelle consonante tertsen van deze hymne werken als een verademing na het zo dissonante begin.
Statie 4: Jezus ontmoet zijn heilige moeder
Deze statie is ongetwijfeld een van de hoogtepunten van deze cyclus. Het dissonante akkoord waarmee deze statie opent is niet verklaarbaar vanuit de klassieke akkoordenleer. Alan Walker denkt eerder aan een opeenstapeling van kwart-intervallen: f – bes – es(dis) – g – cis. Dit wonderlijke akkoord in enge ligging lost niet op: er volgt een moeizame, chromatische stijging van secunden, die uiteindelijk culmineert in de driegestreepte D.
Reinbert de Leeuw heeft er op gewezen, dat Liszt gedurende de eerste 17 maten elf tonen gebruikt maar de twaalfde toon als het ware steeds uitspaart tot het moment dat deze toon, waarnaar de luisteraar – zoals ik Reinbert eens hoorde formuleren – onbewust naar verlangt, uiteindelijk tot klinken komt in maat 18. Maar dan wel: pianissimo en dolcissimo. Dit is een magisch moment: het Lijden raakt even op de achtergrond. Reinbert beschouwt dit wonderlijke moment als bijna euforisch. Ik denk zelf misschien eerder aan een benedictie. De resterende maten houden deze serene sfeer tot het einde vast.
Statie 5: Simon van Cyrene helpt Jezus met het dragen van zijn Kruis
De b waarmee deze statie begint was een onderdeel van het akkoord waarmee statie 4 eindigde. Evenals in statie 2, symboliseert het monotone ritme het moeizame voortslepen van het Kruis. De eerste 33 maten brengen harmonieën, die nergens een oplossing vinden.
Statie 6: de Heilige Veronica
Na een expressief eenstemmig begin beluisteren we een variant van het Kruismotief. Opmerkelijk is dat in maat 5 en 6 het motief b – a – c – h – verschijnt. Iets later volgt een prachtige vierstemmige zetting van het Lutherse koraal O, Haupt voll Blut und Wunden. Dat is toch wel merkwaardig voor een uitgesproken katholiek als Liszt. Ik denk dat we alleen hieruit al mogen afleiden hoezeer Liszt een ruimdenkend mens was! Het naspel van acht maten fungeert als een zinvolle voorbereiding tot en overgang naar de volgende statie.
Statie 7: Jezus valt voor de tweede keer
We beluisteren dezelfde muziek als in statie 3 maar uitgezonderd de eerste noot een halve toon hoger. De harmonieën benadrukken de wrange sfeer. Hier schrijft Liszt geen crescendo naar fortissimo voor, maar een abrupt fortissimo. We beluisteren wederom het zoveel milder klinkende Stabat Mater dolorosa, eveneens een halve toon hoger. Het pianissimo wordt zelfs nog gevolgd door een perdendo.
Statie 8: De vrouwen van Jeruzalem
Dit is een van de staties waarin stoutmoedige chromatiek allesbepalend is. Na 22 maten beluisteren we Jezus, die volgens het Evangelie van Lucas gezegd zou hebben tegen de vrouwen van Jeruzalem: Dochters van Jeruzalem weent niet over Mij, maar over uzelf en over uw kinderen. De statie wordt besloten met een twaalftal maten, waarin de suggestie opgeroepen wordt van trompetten, die het Laatste Oordeel aankondigen. Frappant hoe deze statie met een bitter dissonant akkoord eindigt.
Statie 9: Jezus valt voor de derde keer
Een kleine terts hoger, vergeleken met statie 7. Het Stabat Mater verloopt nu iets anders.
Statie 10: Jezus wordt ontkleed
De schrijfwijze is hier compacter dan in de meeste andere staties, vooral in de linkerhand tijdens de maten 1-10. Schrijnende dissonanten bepalen de duistere, onheilspellende sfeer. Maar in de laatste vier maten is er nog maar één stem, die zacht ons toespreekt.
Statie 11: Jezus wordt aan het Kruis geslagen
Deze dramatische statie barst wederom los in een heftig fortissimo. Het begin, dat de indruk wekt van cis klein, doet denken aan een vergelijkbare frase in de sonate: vier maten voor het eerste Recitativo. Aan het einde vormt een stille eenstemmige frase weer de brug naar de volgende statie waarvan de woorden Eli, Eli, Lama Sabachthani het begin vormen.
Statie 12: Jezus sterft aan het Kruis
In deze statie worden ook nog de Kruiswoorden Het is volbracht en Vader in uw handen beveel ik mijn geest verklankt. Aan het slot beluisteren we wederom een Luthers gezang: het prachtige O, Traurigkeit, o Herzeleid in een hoogst expressieve zetting, gevolgd door een verstild naspel.
Statie 13: Jezus wordt van het Kruis afgenomen
Na een deemoedige eenstemmige frase, klinkt voor het laatst een fragment uit het Stabat Mater. Hierna klinkt in zijn geheel nog eens de zo bijzondere vierde statie Jezus ontmoet zijn heilige moeder en het begin van de zesde statie, klinkend als een zinvolle terugblik.
Statie 14: Jezus wordt in het graf gelegd
Ook de muziek van deze statie staat in het teken van een terugblik. Eerst keert het Kruismotief terug, daarna eveneens de melodie van de Introductie maar nu met een andere tekst: Ave Crux, spes unica, Mundi salus et gloria, Reisque dona veniam, Amen. Als een sereen en troostrijk afscheid klinkt nog eens, gezongen door het koor en ondersteund door piano of orgel Ave Crux, Ave Crux.
Interpretatie van de Via Crucis
Uit bovenstaande zal duidelijk zijn geworden dat de vertolker van de Via Crucis uitgesproken vocaal ingesteld moet zijn. Een uitvoering voor piano- of orgelsolo is daarom bepaald geen gemakkelijke opgave. Als we ons nu beperken tot de versie voor pianosolo: de pianist moet in staat zijn op de piano nu eens de suggestie te wekken van een solozanger, die de stem van Pilatus en van Jezus weergeeft, dan weer de suggestie van een koor, soms daarvan alleen de mannenstemmen en soms alleen de vrouwenstemmen.
Ook de talrijke éénstemmige frasen doen een beroep op zijn voorstellingsvermogen en een daaraan aangepast rijk geschakeerd toucher. Uiteraard is dat een ronduit fascinerende opgave! Ook moet men beseffen dat Liszt iemand was met uitgesproken idealen zowel wat betreft de muziek, kunst in algemene zin en de (christelijke) religie in het bijzonder.
Kunst was voor Liszt – zeker in zijn latere jaren – onlosmakelijk verbonden aan het goddelijke. Zo schreef hij ooit: men kan wereldlijke en religieuze kunst niet van elkaar scheiden. Men moet slechts uitgaan van goddelijke kunst. In dit opzicht denkt en voelt de (latere) Liszt eigenlijk niet anders dan Bach!
Ook het ethische aspect was voor hem van levensbelang. Volgens Lina Ramann schreef Liszt ooit: De vorming van een kunstenaar verlangt vóór alles de groei van zijn mens zijn.. De vertolker van de Via Crucis zal dit alles ter harte moeten nemen. Bescheidenheid is een eerste voorwaarde. De boodschap is belangrijker dan de boodschapper. Hij zal zich bovendien volledig met die boodschap moeten vereenzelvigen.