Weblog

juni 2017 interview met het Blad MUZE

Interview met Willem Brons door Willem Boone

Willem Boone (WBo.): Ik bewaar goede herinneringen aan uw spel die al ver teruggaan, tot 1989. Destijds studeerde ik nog en ik had een bijbaantje als rondvaartgids. Op een zondagavond was er in het Pulitzer hotel een “happening” waarbij de piano centraal stond. U speelde toen de voorlaatste sonate van Schubert, die in A majeur D 959, die ik zelden zo mooi gehoord heb..

Willem Brons (WB): Daar werkte toen een leuke directeur, die bevriend was met Hans Duijf van Cristofori. Ik heb ook een keer een tuinconcert gegeven dat om half negen ’s avonds begon, je moest opletten om niet in de war te raken van het geluid van de Westertoren om negen uur…

WBo: Ik heb diezelfde Schubert sonate onlangs door Arcadi Volodos horen spelen en de kranten waren daar unaniem lovend over, maar uw uitvoering heeft me destijds veel meer gedaan….

WB: Misschien was zijn uitvoering minder dramatisch.. De voorlaatste sonate van Schubert is de meest veelomvattende en laat ongelooflijk veel aspecten zien: ellende, mildheid, spiritualiteit, tederheid, vertwijfeling, geluk, weemoed enz. enz. en dat vind ik al zo lang ik het stuk speel!

WBo: U bent trouwens ook de docent van mijn pianolerares, Robijn Tilanus, geweest!

WB: Ja, dat klopt, maar ze heeft slechts kort les van mij gehad. Ze twijfelde tussen een studie Biologie en de muziek. Als er twijfels zijn, moet je nooit voor de muziek kiezen, het werd mij afgeraden toen ik 17 of 18 jaar oud was. “Wat wil je ermee bereiken?” vroeg men me en daarop antwoordde ik: “Dat weet ik niet, maar ik wil niet aan de rand blijven staan als een amateur en ik wil er alles over weten.” Later heeft Robijn haar twijfel overwonnen en heeft toch voor de muziek gekozen en is gaan studeren bij Frank Mol, een zeer begaafde musicus, die helaas jong is overleden.

WBo: U bent bijna 80 jaar, wat is er veranderd in de muziekwereld sinds uw debuut?

WB: Daar heb ik nooit bij stilgestaan,  ik ben er ook niet zo mee bezig.. Je krijgt als je ouder wordt in de regel wat meer aanzien en je weet dat je bekender bent geworden. Een carrière verloopt met ups en downs. In de jaren ’70 heb ik vier keer achter elkaar met het Concertgebouworkest opgetreden, maar Hein van Royen vond mij later niet interessant en daardoor heb ik niet meer met dat orkest gespeeld. Wat ik leuk vind, is dat ik de laatste jaren meer in het buitenland speel, daar is men onbevangener. Zo treed ik ieder jaar in Rusland op en ik krijg nergens zoveel waardering, terwijl het aantal mensen dat briljanter speelt daar niet te tellen is! Wat ik doe, spreekt ze aan, dat klinkt beter dan “succes”, wat ik een stom woord vind.. In Japan kom ik al zo’n dertig jaar: daar doe ik alles wat ik leuk vind: optreden, voordrachten houden en masterclasses geven.  Dat laatste doe ik in Nederland veel minder, want daar wordt het me niet gevraagd. Wel behandel ik voor de Concertzender iedere maand een stuk. Een tijdje terug besprak ik het Derde Pianoconcert van Beethoven, ik kreeg daarover nog een sympathieke mail van Hannes Minnaar, die het werk net opgenomen had.

Wbo: Ja, ik las dat u het Derde Pianoconcert van Beethoven besproken had en wilde het terugluisteren, maar dat was niet mogelijk.

WB: Ja, dat kan wel! In die uitzending heb ik Perahia met het Concertgebouworkest laten horen in deel een en twee, maar voor het derde deel vond ik het tempo van Haskill en haar levendige spiritualiteit nog mooier.

WBo: Over datzelfde pianoconcert, ik vind het zo bijzonder dat de inzet van de piano in het eerste deel begint met een toonladder! Is er één ander pianoconcert dat zo begint?

WB: De toonladder was oorspronkelijk nog een retorische figuur. Weet u trouwens wie de toonladder als technische oefening uitgevonden heeft?

WBo: Nee, ik heb geen idee?

WB: Dat was Czerny, in Bachs tijd bestonden er geen toonladders als technische oefening. Als je opsteeg , was het iets bijzonders, zoals bijvoorbeeld aan het eind van de eerste fuga uit het Wohltemperiertes Klavier. Terug naar Beethoven, ik denk dat het met Mozart te maken heeft, hij deed hetzelfde aan het eind van zijn Fantasie in C-klein KV 475. In Beethovens Derde Pianoconcert komen trouwens veel invloeden van Mozart voor.

WBo: Heeft u trouwens een voorkeur voor een bepaalde toonsoort?

WB: Nee, niet echt. Iedere toonsoort heeft zijn eigen karakteristiek. Het is gek dat men daar zo weinig begrip voor heeft; iedere toonsoort was voor bepaalde componisten een territorium.  Dat is afkomstig uit de barok toen iedere toonsoort een bepaalde graad van zuiverheid en onzuiverheid had. B-klein stond bijvoorbeeld voor erbarmen,  F-groot voor godsvertrouwen.. Bij Beethoven is C-klein  dramatisch, bij Bach staat die toonsoort voor serieus, ernstig, droevig.

WBo: In het laatste nummer van het blad Luister stond een dubbelinterview met u en met Daria van den Bercken. Daarin stond te lezen dat u “ al een pianist met een missie was toen 65 jaar geleden de eerste editie van Luister verscheen.” Wat was die missie?

WB: Dat weet ik helemaal niet meer, het woord “missie” is een tikje hoogdravend. Ik ben me nu wel bewust van wat ik wil. Veel docenten zijn pianoleraar in plaats van muziekleraar, waarbij het vooral om het technische aspect draait. Benul van muziek krijgen is lastig: de geheimen van de muziek ontdekken betekent dat je op een lange ontdekkingstocht gaat. Voor mijn concerten heb ik een ritueel: mijn vrouw zegt voor ze de solistenkamer verlaat altijd één woord: ”Ontdek!”. Dat betekent dat je openstaat voor de impressies van dat moment, daar geloof ik in. Soms merk je dat er weerstanden in jezelf zijn, maar als er nu iets misgaat, denk ik niet dat iedereen me slecht vindt. De mensen die van je spel houden, vinden het niet erg en de mensen die het erg vinden, zeggen: “Zie je wel, hij kan het ook niet.” (lacht).

WBo: Uw collega Mikhail Pletniev zegt dat hij pijn voelt als hij een foute noot speelt. Vergaat het u ook zo?

WB: Dat is wel eens zo, als ik de in de mooiste maat van een stuk een foute noot speel, ga ik ook door de grond! Maar ik hoop toch dat de luisteraar kan accepteren dat een speler ook maar een mens is..

WBo: In hetzelfde interview in Luister zei u: “Ik verbeeld mij dat ik beter speel en lesgeef dan vroeger.” Is het vaak niet ironisch dat een pianist op latere leeftijd dieper kan graven, maar dat vaak tegelijkertijd zijn techniek terugloopt? Onlangs hoorde ik Radu Lupu, die nu 71 is. Ik was verbaasd om vast te stellen hoe fragiel zijn techniek geworden was, terwijl 71 voor een pianist niet extreem oud is?

WB: Het is moeilijk om daar een antwoord op te geven. Ik heb Lupu de laatste jaren niet gehoord, maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat het met techniek te maken heeft. Hij had een enorm overschot aan techniek en dat is niet zo maar weg. Het is misschien meer een kwestie van mentaliteit: het is altijd een eigenzinnige man geweest en wie weet heeft hij geen zin meer in het concertcircuit. Mijn ideaal is om eeuwig door te groeien naar iets wat beter wordt. Overigens ben ik met veel vertolkingen van grote pianisten ongelukkig: ik merk een neiging tot overdrijving en te weinig diepgaande expressie. Nogal wat pianisten interpreteren de tempoaanduidingen verkeerd, waardoor het muzikale verhaal niet meer klopt. Op die manier worden Etudes van Chopin vaak ronduit lelijk en klinken ze meer als een sportieve prestatie.

WBo: Gebeurt dat vooral nu of was dat ook al bij pianisten van vroeger het geval?

WB; Ik denk het wel. Maar over het algemeen kan men nu veel meer en dat is verleidelijk. Ik heb overigens geen idolen meer, maar er zijn niettemin veel mensen die ik respecteer. Het muziekleven wordt ook beheerst door modes/trends.
Kreislériana van Schumann was vroeger een obscuur stuk, het werd niet gespeeld. Nu valt me op dat het altijd te snel gespeeld wordt. Boven het eerste deel staat “Auszerst bewegt”, dat betekent niet uiterst snel, maar uitermate bewogen”

WBo: Het valt mij op dat het bij veel pianisten niet intens genoeg klinkt!

WB: Ja, maar juist doordat het te snel gespeeld wordt! (Hij demonstreert op de vleugel dat de stem in de rechterhand een driestemmige dialoog met zichzelf voert en in de linkerhand klinkt nog een vierde onderstem, “Dat heeft Schumann van Bach geleerd.”)

WBo: Schumann schreef polyfoon!

WB:  Zeer polyfoon, ik hoor vaak dat het veel te snel gespeeld wordt (doet dit overdreven voor), dat is debiel! Schumann schreef meermalen lange lijnen die louter gebaseerd zijn op motieven bestaande uit slechts twee noten.

WBo: Is er niemand die dat wel goed doet?

WB: Ongetwijfeld zijn er pianisten die het wel goed doen. (Ik heb – nieuwsgierig geworden – naar de opname van Claudio Arrau geluisterd. Arrau stond bekend om zijn trouw aan de partituur en inderdaad klinkt de betreffende passage bij hem zeer helder en niet te snel, WBo)

WBo: U heeft gezegd dat u een gelukkig mens bent als  “de mensen die luisteren een transcendente belevenis ondergaan”. Geldt dat ook voor uzelf als interpreet? Uw collega Claudio Arrau zei ooit “: Als ik speel, ben ik in extase”. Dat is toch ook een vorm van transcendentie?

WB: Ik had dat woord transcendent misschien beter niet kunnen gebruiken. Wat ik bedoelde is dat je iets beleeft dat je met woorden onmogelijk uit kunt leggen. Het is mooi als er na een concert iemand naar je toekomt die geen woord uit kan brengen. Dan merk je hoe diep iets kan gaan. Het zijn trouwens vrijwel altijd amateurs die zo reageren, al heb ik het bij vakmusici ook wel eens meegemaakt. Ik speel bij voorkeur stukken die daarover gaan, zoals de late Schubert. Dat is muziek die alle aspecten van het leven bevat.

“Extase” is een gevaarlijk woord: je moet nooit over een bepaalde rand gaan, anders raak je de controle kwijt. Het gebeurt niet altijd dat een belevenis tot het verste punt gaat, maar ik ken het gevoel wel degelijk. Je kunt na een uitvoering ook wel eens volledig van je stuk zijn!

WBo: Is het dan het stuk dat u speelt of het moment? Of allebei?

WB: Het heeft in de eerste plaats te maken met het stuk. De Fantasie van Schumann is zo’n stuk: bij de laatste bladzijden ben je er echt aan toe om deze te spelen, want er is zoveel aan voorafgegaan wat dit einde ideaal voorbereidt.  Zonder de eerste twee delen zou het laatste deel niet zo’n sterke werking hebben. Ook bij de Gesänge der Frühe ervaar ik iets soortgelijks: het heeft te maken met de eeuwigheid. Ze worden niet veel gespeeld, ik vind de late Schumann beklemmend en duister, maar hij ziet soms ook kans om zich daar los van te maken hetgeen bevrijdend werkt en dat gebeurt zo indringend in het vijfde Gesang.

WBo; Ik houd zeer van Schumann, maar bij zijn laatste werken heb ik het gevoel dat het genie weg was.

WB: Bij mij is het andersom:  ik vind de late Schumann veel aangrijpender. De Gesänge der Frühe is een van mijn favoriete stukken. Het tempo bij late Schumann is altijd langzamer dan wij ons voorstellen, daar moet je voor openstaan. Maar het is waar dat de kwaliteit van zijn oeuvre niet altijd helemaal gelijkmatig is. Maar ik ben van mening dat als Schumanns muziek niet overtuigend klinkt het in de regel aan de vertolker ligt. Zijn muziek is kwetsbaar en leent zich bij uitstek voor vertekening.

(Ik vertel over mijn eigen transcendente ervaringen, dat zijn er drie: Martha Argerich in een recital in april 1979, Leonard Bernstein die Mahlers Vierde Symfonie dirigeerde in Amsterdam in 1987 en Sviatoslav Richter die in 1991 Bach speelde).

WB: De musici waar ik bewondering voor heb, zijn vooral de echt grote dirigenten: zoals Carlos Kleiber, Abbado met name in zijn laatste jaren, Haitink, Janssons. Ze hoeven de noten niet zelf te spelen, maar zo’n groep musici het beste te laten doen wat ze in huis hebben, dat is mooi!  Ik moet het in mijn eentje doen…!

WBo: U houdt erg van de late sonates van Schubert en heeft daarover gezegd: “Hij verlaat de werkelijkheid onophoudelijk en roep datgene op wat we ons niet voor kunnen stellen.” Wat is dat dan, een droomwereld?

WB: Een ideale wereld. Het lied Schöne Welt wo bist du spreekt daarover.

WBo: Kunnen we zeggen dat zijn muziek bedrieglijk is?

WB: Ja, dat is waar, ze lijkt gemakkelijk. Mijn eigen leraar Louis Hiltbrand zei: “Als je die wereld niet aanvoelt, kan ik het je niet uitleggen.” Naarmate je een componist beter begrijpt, ga je ook beter begrijpen wat erbij komt kijken. Ik maak wel eens een grap over Mozart wiens muziek ook bedrieglijk is en zeg dan : “Als je daar net zoveel tijd aan besteedt als aan het Derde Pianoconcert van Rachmaninoff, dan is het niet zo moeilijk.” Men zegt dat Mozart de moeilijkste van alle componisten is, omdat je elke foute noot hoort, maar foute noten storen mij bij Chopin en Ravel ook! Ik denk trouwens dat Bach het moeilijkst is, zijn muziek is zo complex.
Maar ik wil ook iets zeggen over pianospelen in het algemeen: men concentreert zich te veel op de rechterhand en dat is simplistisch. Als pianisten problemen aan hun hand krijgen, is het altijd aan de rechterhand. Je moet juist aandacht hebben voor alle stemmen en die stuk voor stuk beleven, niet alleen de zogenaamde melodie. Een pianist moet dat vanuit één persoon realiseren en dat is iets wezenlijk anders dan bijvoorbeeld een strijkkwartet. Ik ben altijd bezig met het verband tussen horizontaal en verticaal en ik word moe van het verschil dat men vaak maakt tussen homofonie en polyfonie. Voor mij bestaat er alleen polyfonie.

WBo: U zei over lesgeven dat u er zelf zoveel van opsteekt. Wat zijn uw grootste inzichten geweest?

WB: Iets horen en bewust worden wat je nog niet echt gehoord hebt. Als je niet regelmatig leert van je lessen, doe je iets niet goed, dan herhaal je jezelf alleen maar.

WBo: In bovengenoemd interview in Luister sprak u over “de invasie van Japanse leerlingen die in 1987 begon. WB: Opeens had ik een reeks leerlingen die twee à drie klassen beter waren dan wat ik daarvoor had”. WBo; Waren ze beter dan Nederlandse leerlingen en waardoor kwam dat?

WB: Je moet dat in de juiste context zien: ik ben in 1971 aan het voormalige Muzieklyceum begonnen en toen de genoemde invasie begon, was ik al zestien jaar bezig als docent. Tot dan toe had ik zelden een leerling gehad die echt getalenteerd was. In Japan moest ik echter alle zeilen bijzetten, want ik moest lesgeven op stukken die ik nooit gedaan had, zoals sonates van Chopin en Scriabin, Ravels Tombeau de Couperin enz. De getalenteerde studenten in Nederland gingen naar Jan Wijn en dat is nog steeds zo.

WBo: Is het niveau in Nederland inmiddels verbeterd?

WB: Ja, maar 60% van de studenten komt bovendien uit het buitenland!

WBo:  Ik wil u graag een paar vragen over Bach stellen: u gaf in 1964 een recital met alleen Bach in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Kon dat in die tijd?

WB: Het kwam weinig voor, maar het werd wel geaccepteerd. Maar zodra je Bach expressief speelde, werd je beticht van romantiek, maar daar trok ik me niets van aan. Ik speelde zijn muziek niet mechanisch, maar beleefde het. De toenmalige recensent Hans Reichenfelt kwam tijdens een Bach-recital al in de pauze naar me toe, terwijl hij wist dat een pianist dan rust nodig heeft. Hij noemde mijn Bach “bevrijdend”, na de pauze speelde ik een Engelse Suite en prompt raakt ik eruit maar hij nam mij dat niet kwalijk en heeft het in zijn recensie niet eens vermeld.

WBo: In welk opzicht was uw Bach bevrijdend?

WB: Ik had de moed mijn muzikaliteit en muzikale fantasie te gebruiken en ook vanuit  dynamiek en klankkleur te werken. In 1966 ben ik voor twee jaar naar Genève verdwenen: het ging niet goed vond ik, het enige wat volgens mij redelijk goed ging, was Bach. Teruggekomen in 1968 speelde ik in een debutantenserie in het Stadhuis de laatste drie sonates van Beethoven. Reichenfelt kwam wederom luisteren en schreef dat ik een zeldzame affiniteit met de late Beethoven had. Ik vond het bijzonder dat zo’n autoriteit naar een debutantenconcertje kwam! Het jaar erna speelde ik Beethovens Diabellivariaties en de Hammerklaviersonate en Reichenfeld kwam steeds luisteren.

Mijn leraar Hilbrand had veel affiniteit met Beethoven, hij kon iets noot voor noot structureel opbouwen en je beleving van die muziek intensiveren. Tot aan zijn dood in 1983 heb ik contact met hem gehouden. Het meeste heb ik zelfs geleerd toen ik officieel geen les meer bij hem volgde maar hem wel bleef bezoeken en raadplegen.

WBo; Ik heb vaak het idee dat Bach verkeerd begrepen wordt: hij wordt (of misschien werd) vaak teutonisch, zwaar, religieus gespeeld terwijl zijn muziek zo vitaal en energiek is?

WB: In het Wohltemperirtes Klavier zie je enorme contrasten: Bach beheerst de stile antico, de oude polyfonie uit de Renaissance, maar je ziet ook homofonie en persoonlijke expressie. Ook is het niet zelden pure dansmuziek hetgeen is af te leiden van de keuze van de maatsoort. Je moet echter niet alles spelen of het alleen maar een dans is! Ik kan tegenwoordig zijn Brandenburgse Concerten in de regel niet meer aanhoren, ze klinken vrijwel altijd te snel en te oppervlakkig. Overigens speelt bij Bach het religieuze aspect wel degelijk een belangrijke ROL. Maar dat voel ik ook ZO bij de late Beethoven, Schubert, Franck e.d.

WBo: Geldt dat ook voor de uitvoering van zijn klavierwerken?

WB: Ja, inderdaad. Er is eigenlijk geen scheiding tussen zijn wereldlijke en religieuze muziek.
Nog even iets over tempo: oude muziek is gegroepeerd rond de hartslag, die kan toenemen OF AFNEMEN, maar niet in extremis. Tegenwoordig ervaart men een gematigd tempo echter als “saai”. Neem bijvoorbeeld het koor “Blitz und Donner” uit de Mattheus Passion. Dat heeft Bach in 3/8e maat genoteerd, maar niet alsof vier maten bij elkaar de eigenlijke maatsoort vormen zoals je het vaak hoort! En het thema van de Goldbergvariaties: dat wordt vaak als een treurmars gespeeld, terwijl het in G-groot staat! Die toonsoort heeft een heel ander karakter, het staat voor “liebenswürdig”!

WBo: U heeft boek 1 van het Wohltemperirtes Klavier opgenomen, gaat u boek 2 ook opnemen?

WB: Dat was ik altijd van plan, maar het heeft met financiën te maken. Ik ben overigens niet zo tevreden over die opname, maar ik heb geprobeerd om het boek als een geheel te spelen en dat is wel gelukt.

WBo: Uw collega Murray Perahia zei een keer iets over Bach dat mij intrigeert: “Ik ben in het gewone leven niet gelovig, maar als ik Bach speel, ben ik zeer gelovig”. In hoeverre is dat nodig?

WB: Ik kan me er wel iets bij voorstellen, als hij dat zegt. Ik ben het daar zelfs volledig mee eens.

WBo: Moet je gelovig zijn om Bach te kunnen spelen?

WB: Carel van der Linden heeft in een boekje onder meer geschreven over het verschil tussen “gelovig” en “niet gelovig” en dat verschil is volgens hem kleiner dan je zou verwachten. Mijn schoonvader Karel Hilsum zei dat je een bepaald gedeelte van Franck moest spelen als een gelovige, soms zelfs als een gebed. Hij geloofde zelf weliswaar niet, maar hij sprak er wel over, dus zover zat hij er niet vandaan. Als je volstrekt atheïstisch bent, snap je niets van muziek, want de mooiste muziek gaat vaak over het tijdloze, het onvoorstelbare, het onbegrensde en dan raak je al aan het religieuze aspect. Kijk naar Haydn in zijn “Sieben letzte Worte” en Liszt in zijn Via Crucis.

WBo: Ja, maar zij waren juist zeer gelovig!

WB: Over Liszt zei men wel eens dat het een pose was, maar dat is natuurlijk nonsens. Bartok stond bekend als atheïstisch, maar boven het tweede deel van zijn Derde Pianoconcert schreef hij “Andante religioso”. Als iemand nergens in gelooft, dan vraag ik: “Waar gaat die muziek dan over?” Alleen over iets wat wetenschappelijk te verklaren is? Ik moet er niet aan denken!

WBo: Over iets hogers?

WB: Muziek overschrijdt het tijdige, daarmee kom je in het gebied van het religieuze. Ik heb een toelichting gemaakt over Beethovens sonate opus 110 en die in verband gebracht met het opschrift: 25 december. Dat is de geboorte van Christus, ik zie in dit stuk een muzikale reflectie van het leven van Christus. De toonsoort As-groot staat voor eenvoud en vredigheid. In het arioso dolente ondergaat iemand lijden, in het tweede arioso heeft iemand geen adem meer en geeft zich volledig over. In de tweede fuga die tot een extase leidt beleven we de opstanding. Beethoven schreef deze sonate als onderbreking van de Missa Solemnis. Hij was al intensief jarenlang met religie bezig, het thema van de fuga van de sonate opus 110 komt in vergelijkbare vorm ook voor in de Missa Solemnis. Ik probeer mijn leerlingen duidelijk te maken dat je voor alle aspecten van de muziek open moet staan. Als je het Vierde Pianoconcert van Beethoven iets te snel speelt, ben je nergens meer en klinken alle snelle passages louter briljant, zoiets als een pianoconcert van Hummel.

WBo: U speelt ook de Hammerklaviersonate van Beethoven, wat vindt u van dit stuk?

WB: Het is een uitermate complexe compositie. (God allemachtig, om dat uit te leggen ben ik weer een halfuur bezig…  ). Ik speelde ooit de Diabellivariaties en kreeg toen een van de mooiste recensies van Reichenfeld. Hij vroeg of ik de Hammerklaviersonate ook speelde. Ik antwoordde: “Nee, maar die krijgt u volgend jaar.”,  ik speelde het stuk op dat moment nog niet, maar toen moest ik er wel aan geloven. Aanvankelijk ben ik vastgelopen, want ik probeerde in de buurt van die idiote metronoomaanduidingen van Beethoven te komen. Ik had al eens Friedrich Gulda en Eduardo del Pueyo live gehoord, maar begreep er weinig van. Mensen raken onder de indruk dat je het uit je hoofd speelt, maar ze kunnen er niet van genieten. Het eerste deel lijkt als je de metronoomaanduidingen van Beethoven letterlijk volgt, op een aanval van woede, maar het beginmotief is ontleend aan een huldigingscantate die hij nooit heeft afgemaakt: Vivat, vivat Rudolphos”, hij had deze net als de sonate opus 106 aan aartshertog Rudolph op willen dragen.

WBo; Transcendeert Beethoven in dit stuk ook niet?

WB: Ja, wel degelijk en met name in het onvoorstelbaar prachtige Adagio, waar een diepte bereikt wordt die zich niet laat beschrijven.
Overigens wat in de eerste plaats fundamenteel is in de late Beethoven is de geconcentreerde schrijfwijze. Beethoven ziet kans om in een kort tijdsbestek en soms ook met weinig noten heel veel te zeggen. Dat maakt die muziek zo boeiend. Die geconcentreerde schrijfwijze blijkt uit de stemvoering, harmonische finesses, de meesterlijk opbouw van spanningen, klankkleur, nu ja ga zo maar door.

Bij een werk dat een omvangrijke tijdsduur heeft, wordt het een hele opgave om alle intenties tot zijn recht te laten komen. En dat is wat de Hammerklaviersonate zo moeilijk maakt, niet eens de technische eisen ofschoon die ook niet mis zijn.
WBo: Beethoven kan soms zeer ontoegankelijk zijn, zoals in de fuga van de Hammerklaviersonate en ook in zijn Grosse Fuge!

WB: Het laatste deel heeft als tempoaanduiding “Allegro risoluto”, dus dat kan geen race tegen de klok à la Daphne Schippers worden.. Meermalen schrijft Beethoven op iedere tel Beethoven een sforzato voor, dus je kunt het niet echt super snel spelen. Bij het middengedeelte gaat iedereen langzamer spelen. Als je dat gedeelte als uitgangspunt neemt voor een zinvol tempo kom je tot een andere uitkomst en wordt het een toegankelijker stuk dan je doorgaans hoort.

Er is in de Hammerklaviersonate overigens in alle delen wel degelijk ook veel schoonheid en een rijk geschakeerde veelheid van intenties. Het is bepaald niet alleen maar titanisch, onherbergzaam of iets dergelijks.

WBo: Hoe zou u het laatste deel karakteriseren, furieus?

WB: Ja, zo wordt het doorgaans gespeeld maar dat is veel te eenzijdig. Er is immers zoveel meer zoals een ongelooflijke positieve vitaliteit, momenten van vertwijfeling maar zelfs ook lyriek. Waarom staat er anders in de partituur soms dolce en cantabile? Maar Beethoven heeft ooit gezegd: “Het klavier blijft een onvolkomen instrument.”
Schubert kan heel mooi klinken op een fortepiano, maar sommige stukken van Beethoven klinken niet echt goed op zo’n instrument, maar vaak ook niet op een modern instrument. In zijn strijkkwartetten gaat Beethoven ook tot het uiterste, in tegenstelling tot Mozart en Schubert die niet het onmogelijke vroegen. Hij schreef zijn Hammerklaviersonate in kommervolle omstandigheden. De fuga werkt in eerste instantie bevrijdend, maar het blijft uiteindelijk een enorm moeilijke poging om boven zichzelf uit te stijgen. Je hoort niet de totale bevrijding die je wel in zijn Negende Symfonie hoort. Het is een overwinning, maar dan zoiets als een pyrrusoverwinning. Vlak voor het einde van de fuga komt er een frase in bes klein, waar de droefheid van het Adagio terug lijkt te keren. Maar dan vermant de componist zich en sluit de fuga af met een nieuwe uitbarsting van positieve energie.

WBo: Ik hoorde u een keer Scriabin en Rachmaninoff spelen, dat is inderdaad geen muziek die ik met u zou associëren?

WB: Ik vond het leuk om te doen, ik houd van Russische muziek, wil graag Rachmaninoff spelen, maar heb er de handen niet voor. Ik heb wel dertien keer zijn Tweede Pianoconcert gespeeld en soms is dat wel eens heel goed gegaan!

WBo: Ik hoorde Jan Wijn een keer zeggen tijdens een masterclass dat “het pianobeest in iedereen erg levendig is”, geldt dat ook voor u?

WB: Dat heb ik in mijn jonge jaren wel eens gehad, maar nu niet meer. Aan dat beest heb je niet zoveel bij Schubert en Beethoven, daar gaat het om de inhoud. Kom je bij Liszt, dan vind ik zijn mooiste stukken juist die waar hij de virtuositeit ondergeschikt maakt zoals in de Variaties op Weinen, Klagen. Dat beest laat ik met rust, al heb ik van Scriabin de etude opus 8/12 gespeeld en mensen zeiden daarover: “Dat doe je best heel goed!”

WBo: Bent u soms niet wat te bescheiden?

WB: Dat zeggen ze wel vaker.. ik denk eerder dat ik onhandig ben als het op PR of websites aankomt. Natuurlijk ben je bescheiden, ik las een keer een mooi interview met Andras Schiff die zei dat uitvoerende musici bescheidener zouden moeten zijn. Hij is zelf ook geen type dat met de borst vooruit loopt. Ik speel tegenwoordig nogal eens een kort stuk van Kees Olthuis dat hij aan mij opgedragen heeft. Als ik dat speel, buig ik nauwelijks, loop ik naar Kees toe en geef hem de eer. De echte eer komt toe aan de geniale componisten! Musici maken soms misbruik van de enorme kwaliteiten van componisten. Het publiek is geneigd om iemand die fantastisch speelt alle eer te geven, maar dat is eigenlijk de boel op zijn kop zetten. We hebben alle reden om bescheiden te zijn! De grootste eer komt toe aan de componisten!

weblog juli 2013/mei 2014

Op 1 juli 2013 gaf ik mijn jaarlijkse recital in het Oostenrijkse Pinswang. Voor het eerst speelde ik Valse Triste van Kees Olthuis in het buitenland en ook hier heeft het publiek tot mijn vreugde de compositie terecht zeer gewaardeerd.

Op het programma stonden verder nog de vierde Partita van Bach, de vier Klavierstukken van Brahms en Francks onvolprezen Prélude, choral et fugue.

Over het laatste werk valt nog te vermelden dat ik dit werk voor het eerst studeerde in het jaar 1957/1958, toen ik nog aan het voormalige Amsterdamse Muzieklyceum studeerde bij Karel Hilsum, mijn latere schoonvader.
Hij is er uitstekend in geslaagd om mij een sterke band te bezorgen met dit prachtige werk, die tot op de dag van vandaag niet verzwakt is. Integendeel!

Hetzelfde geldt voor Bachs vierde Partita. Mijn allereerste radio-optreden in juli 1962 was aan deze magistrale compositie gewijd.

In augustus volgde zoals gewoonlijk de internationale masterclass. Daarover kunt u lezen op de website van de stichting Eusebiuskring.
Het enige wat ik er hier nog over zeggen wil is dat ik me bevoorrecht voel om te kunnen werken met zulke getalenteerde en gemotiveerde studenten uit Rusland, Duitsland, Japan en Nederland.
Overigens zijn niet alle deelnemers in feite nog student. Sommigen functioneren al jaren in de concertpraktijk. Desondanks voelen zij zich niet te goed om nog advies in te winnen! Het spreekt vanzelf dat ik als docent van deze bijzondere deelnemers zelf ook veel opsteek en vooral ook inspiratie krijg.
Op 27 oktober speelde mijn studente Wakana Shimizu in het Rosa Spierhuis te Laren, de aangename verblijfplaats voor oude kunstenaars. Zij speelde daar de Variations Sérieuses van Mendelssohn en Schumanns Carnaval en maakte grote indruk met haar gedreven spel.
Samen speelden we de even bekende als prachtige Fantasie voor vier handen. Dat gaat ook gebeuren in december 2014 tijdens een gezamenlijk recital in Tokio. We verheugen ons beide op dit optreden dat nog in het verschiet ligt.
In november en december vertoefde ik geruime tijd in Japan. Ik werkte weer eens samen met de Japanse celliste Nobuko Yamazaki, die in eigen land een beroemdheid is.
We speelden de vierde sonate voor cello en piano van Beethoven, vervolgens de eerste van Brahms en de sonate van Franck. Een buitengewoon traditioneel programma!
Maar wat zijn het toch prachtige stukken. Aangezien ik de laatste jaren geen kamermuziek meer gespeeld had, was het een ervaring, die me bij zal blijven.
Op 10 januari 2014 gaf ik een recital in Baarn op uitnodiging van mijn kunstbroeder Jan Wijn. Op het programma stonden – behalve Bach, Olthuis en Franck – ook Beethovens Zes Bagatellen opus 126. Deze miniaturen vormen Beethovens laatste compositie voor pianosolo, hierna volgen alleen nog de laatste strijkkwartetten.
Deze Bagatellen opus 126 zijn bepaald geen niemendalletjes. Integendeel, zij zijn meer op te vatten als compositie-experimenten ter voorbereiding van de laatste kwartetten. Daarbij is er ook sprake van een cyclus, maar dan wel een cyclus vol met verrassingen.
Op zondag 2 februari ging ik als luisteraar naar het Orgelpark, een voormalige kerk waar niet minder dan zes orgels opgesteld staan, plus een fors harmonium en een concertvleugel. Die middag klonken er uitsluitend werken van mijn voormalige orgelleraar Piet Kee en dat wilde ik uiteraard niet missen.

Ik was geboeid door de grote verscheidenheid in karakter van de uitgevoerde composities en natuurlijk ook door de hoge kwaliteit ervan. De middag werd geopend door de meester zelf in een werk genaamd Estampie, gespeeld op het oudste, ja zelfs middeleeuwse orgel.
Ook hoorde ik een prachtige compositie voor fluitsolo genaamd Flight en een intrigerend werk voor panfluit en orgel met de zo toepasselijke titel Magic Flutes.
In de regel blijft de activiteit van de organist verborgen voor de luisteraar maar nu was het zo boeiend om het fascinerende samenspel van Jos van der Kooy met Matthijs Koene niet alleen te horen maar ook van dichtbij te observeren.
Overigens waren alle uitvoeringen zonder enige uitzondering voortreffelijk. Het pièce de résistance was natuurlijk het werk waarbij vijf/zes orgels afwisselend en soms gelijktijdig tot klinken kwamen: The Organ.
Ook heb ik bijzonder genoten van een werk voor harmonium genaamd Cervus, expressief gespeeld door Dirk Luymesen Manuaalstukken voor kistorgel in een spannende vertolking door Olga Buco.
Er was veel belangstelling voor deze manifestatie en Piet Kee was zichtbaar zeer ingenomen met het niveau van de uitvoeringen. Kortom, het was memorabele middag!
Hierna – in feite al veel eerder – concentreerde ik me op twee programma’s waarin de Lijdenstijd centraal staat.

Op 4 maart speelde ik in de Boteringe-Suite te Groningen voor het eerst de Via Crucis van Liszt in de versie voor pianosolo, omlijst door de Prelude en Fuga in cis klein uit WTK1 van Bach en Beethovens sonate opus 110. Dat was een spannend evenement omdat ik er nog niet zeker van was of ik inderdaad in staat was deze fascinerende compositie op een zinvolle, expressieve wijze uit te voeren zonder de medewerking van solisten en koor.

De Boteringe-suite is een klein concertzaaltje, dat op een attractieve manier geleid wordt door het pianoduo Elles van der Heiden en Siebert Nix.
Eigenlijk liep ik al jarenlang rond met het plan om eens de Via Crucis uit te voeren in de versie voor piano solo. Dat is wel een waagstuk want met louter pianospelen kom je in dit werk niet ver. De pianist moet zich namelijk volledig kunnen identificeren met een solozanger, koorzanger, organist en wat al niet meer.
Ook moet hij zich volledig inleven in de zo speciale spirituele wereld van de late Liszt, die in de laatste fase van zijn leven steeds meer beheerst werd door een intens beleefde persoonlijk getinte religiositeit.
Het ideaal van Liszt was om de katholieke kerkmuziek van zijn tijd bevrijden van oppervlakkigheid, sentimentaliteit en theatrale bombast.
Dat verklaart wellicht waarom zijn schrijfwijze zo uitermate simpel lijkt. Overigens behalve dan in harmonisch opzicht want juist in dit werk bedient Liszt zich van een ongehoorde chromatiek, waarbij de tonaliteit steeds meer zijn stabiliteit verliest.
Zelfs de vrienden van Liszt konden deze zo bijzondere ontwikkeling in zijn wijze van componeren niet meer volgen en beschouwden het als een dwaling.
Wonderlijk is ook hoe Liszt de veertien kruisstaties, voorafgegaan door een introductie, als één samenhangend geheel opgebouwd heeft. Die samenhang wordt ook bevorderd doordat op twee na de staties niet afgerond worden op de tonica maar harmonisch al de weg voorbereiden voor de volgende statie. Een bespreking van dit werk kunt u op mijn website aantreffen.
De Via Crucis werd gevolgd door de Prelude en Fuga in cis klein uit Bachs WTK 1.
Deze keuze is niet toevallig want de Prelude is evenals de Via Crucis vocaal gedacht. Het is eigenlijk een soort Arioso. Verder is de fuga gebouwd op een thema, dat een kruisvorm heeft. Er is dus een duidelijk relatie met Passiemuziek

Overigens, thema’s met een kruisvorm kwamen al voor bij Josquin des Prés. Bach volgt hierin dus een traditie, die ver teruggaat in de historie. Het concert werd besloten met Beethovens sonate opus 110. Ook dit werk past prachtig in dit programma. Deze sonate verklankt namelijk ongetwijfeld een verborgen verhaal want waarom is er anders een recitatief, gevolgd door een episode door Beethoven betiteld als een Arioso dolente.

Frappant is het feit dat de melodie van dit Arioso aanvankelijk geheel overeenkomt met de Aria Es ist vollbracht uit Bachs Johannes Passie. Daarna beluisteren we een vocaal gedachte fuga, gebouwd op stijgende kwarten waardoor een uitgesproken positieve uitstraling verkregen wordt. De fuga rondt niet af maar moduleert op het laatste moment op verrassende wijze naar g klein waardoor een unheimlich gevoel opgeroepen wordt.
Hierna komt het Arioso terug maar nu in g klein waardoor het Arioso al in een geheel anders perspectief geplaatst wordt.
Maar nog veel ingrijpender is het feite dat de melodie niet meer doorzingt maar steeds stokt. Hierdoor wordt de associatie opgeroepen van iemand, die ademnood heeft en aan het eind zich zelfs overgeeft en bereid is te sterven.
Maar dan geschiedt een wonder: op uiterst subtiele wijze begint een nieuwe fuga, gebouwd op de omkering van het thema van de eerste fuga. Stap voor stap keert de vitaliteit terug en mondt ten slotte uit op een extatische euforie.
Het tweede deel met zijn heftige accenten, gekruiste handen, syncopen en grote contrasten beeldt iets ongewoon heftigs uit. Het lijkt niet te gewaagd om te denken aan Passie-muziek.
Als we deze opvatting volgen zou het harmonieuze eerste deel wellicht een beeld kunnen geven van Christus. De heftige momenten, en die zijn er wel degelijk, kunnen dan beschouwd worden als voorafschaduwing van datgene wat Christus te wachten stond.
Het heftige tweede deel zou een kruisigings-scene kunnen weergeven. Het daaropvolgende recitatief en eerste Arioso dolente verklankt de woorden Es ist vollbracht. De hierop volgende Fuga is een loflied op datgene wat Christus volbracht heeft.
Het tweede Arioso dolente vertolkt de woorden van Christus als hij zegt: in Uw handen beveel ik mijn Geest. De tweede fuga die uitmondt in een extatische jubel zou misschien een beeld geven van de verrijzenis van Christus.
Een religieuze interpretatie van deze sonate is minder opzienbarend als men zich realiseert dat Beethoven voordat hij zich wijdde aan de sonate opus 110 en ook nog daarna volledig in beslag werd genomen door het componeren van wat hij zelf ooit zijn belangrijkste werk noemde: de Missa Solemnis.

Ook is het uiterst merkwaardig dat Beethoven op de eerste bladzijde van het manuscript de datum 25 december vermeldt: de geboortedatum van Christus.
In mei 2014 bezocht ik twee keer Rusland. De eerste keer ging ik naar Buzuluk, niet ver van de Oeral. De tweede keer nam ik deel aan het Maria Gambarian Festival in Ruza, niet ver van Moskou. Ik heb daar lessen gegeven en in Ruza ook een voordracht over de interpretatie van Bachs Wohltemperirtes Klavier en de Via Crucis van Liszt.

weblog November 2012 – heden

Ik schreef al eerder over mijn voorbereidingen voor de jaarlijkse tournee naar Japan in november/december 2012. Een belangrijke gebeurtenis was mijn Schubert-recital in de Hakuju-Hall. Deze zaal is niet zo groot, maar heeft wel een goede akoestiek waardoor de intimiteit van Schubert goed tot zijn recht komt. Het concert was uitverkocht. Een wervende aankondiging door een vooraanstaande recensent heeft daar ongetwijfeld veel toe bijgedragen. Dezelfde recensent was trouwens ook zeer enthousiast over het recital. Deze recensie is op mijn website te vinden. Deze recensie was buitengewoon moeilijk om goed te vertalen want deze recensent hanteert een poëtische taal hetgeen bepaald ongebruikelijk is.

Een speciale belevenis was ook de uitgebreide voordracht voor pianodocenten over de 15 Sinfonia’s van Bach. Nog meer dan ooit tevoren heb ik beseft hoe geniaal deze miniaturen zijn. Jammer dat de sinfonia’s in de concertzaal vrijwel nooit (integraal) te beluisteren zijn. Daar wil ik in de toekomst verandering in aanbrengen.

Ook heb ik nog een recital gegeven in Nagoya met composities van Bach, Mozarts sonate K.V.457, Beethovens sonate opus 110 en Schuberts laatste sonate D960. Ik zie overigens nu al uit naar de tournee in november 2013!

Op 23 februari speelde ik op uitnodiging van de Schubert Stichting in de Kleine Zaal samen met Alexander Drozdov. Alexander – afkomstig uit Moskou – studeerde in het verleden enige jaren bij mij aan het Conservatorium. Op fraaie wijze vertolkte hij de zes Moments Musicaux. Zelf sloot ik dit concert af met de sonate in A groot D959. Samen speelden wij nog de overbekende Fantasie in f klein voor piano-vierhandig. Dit werk hadden wij allebei tot op dat moment nooit gespeeld. Wellicht mede daardoor was het een fascinerende ervaring om dit werk intensief te bestuderen en uit te voeren. Gelukkig was – zoals te verwachten – de samenwerking tussen Alex en mij uitstekend. Het publiek reageerde zeer enthousiast en wij hopen dit geniale werk in de toekomst vaker samen te spelen.

Op 30 april vertrok ik naar Ruza, een kleine stad niet ver van Moskou, om voor de derde keer deel te nemen aan het Maria Gambarian Festival. Dit festival omvat masterclasses door verschillende docenten in combinatie met recitals door enige van deze docenten. Tijdens mijn recital speelde ik Bachs Chromatische Fantasie, Schuberts sonate in G groot D894, Schumanns Gesänge der Frühe en van Franz Liszt: de Variaties op een motief van Bach, ontleend aan Bachs 12e Cantate Weinen, Klagen. De composities van Schubert en Liszt had ik in jaren niet meer gespeeld. Daardoor was het best een spannende ervaring. Het publiek was ingenomen met dit programma waarvan enige werken in Rusland niet vaak uitgevoerd worden.

Tijdens de masterclass, waarbij behoorlijk wat toehoorders aanwezig waren, heb ik een uitvoerige uitleg kunnen geven over Bach-interpretatie op een moderne vleugel. Ook aan een stilistisch meer verantwoorde interpretatie van de klassieke componisten Mozart en Beethoven heb ik veel aandacht gegeven. Men was zeer geïnteresseerd in een wat meer authentiek gerichte aanpak.

Ook ontmoette ik weer mijn (veel) jongere, begaafde Russische collega Dennis Burstein, die een viertal composities van Sweelinck voorspeelde waaronder diens geniale Chromatische Fantasie. Dat was een zeldzame ervaring want wanneer hoor je deze composities op een moderne vleugel en dat nog wel in Rusland! Dennis is een zeer gedreven docent en een voortreffelijke pianist.

Op 28 mei volgde in de Kleine Zaal mijn jubileumconcert met het zelfde programma als in Rusland en daar nog aan toegevoegd de Valse Triste van Kees Olthuis. Deze compositie was speciaal door Kees voor deze gelegenheid gecomponeerd. Het was dus een première. Toen ik er kennis mee maakte vond ik het onmiddellijk een prachtige compositie. Daarom hoop ik Valse Triste in de toekomst nog vaak uit te voeren. Opmerkelijk was dat naar aanleiding van dit concert na jaren weer eens een recensie geplaatst werd. Ditmaal door Christo Lelie van het dagblad Trouw. Deze recensie is op de website aan te treffen.

Na afloop van dit recital werd door de loco-burgemeester van Amsterdam een hoge onderscheiding uitgereikt aan de beschermheer van onze stichting Eusebiuskring. Velen zullen zijn naam goed kennen: Romain d’Ansembourg, een man die ongelooflijk veel gedaan heeft voor jonge en oudere musici en talloze muziekliefhebbers. Zijn voormalige huis aan de Keizersgracht stond altijd open voor iedereen, die daar wilde repeteren, anderen ontmoeten, optreden of wat dan ook. Het was een groot verlies toen Romain naar Italië vertrok. Maar in zijn nieuwe woonplaats – en dat zal niemand verbazen, die hem kent – wil hij eigenlijk alles weer voort zetten, wat hij in Amsterdam al tientallen jaren volhield: muziek en musici promoten! Derhalve: ere wie ere toekomt!

Op 7 juni deed mijn talentvolle studente Wakana Shimizu, waarover ik in het weblog al meermalen geschreven heb, haar Bachelor-examen in de Sweelinck Zaal van het Conservatorium. Zoals te verwachten werd het een examen op zeer hoog niveau, dat terecht beloond werd met een Cum Laude. Wakana gaf een zeer geconcentreerde uitvoering van Bachs Chaconne in de fraaie bewerking van Brahms, gevolgd door een even sensitieve als briljante weergave van Schumanns mentaal zo gecompliceerde Kreislériana. Het recital werd besloten met een overrompelende vertolking van de Etude Transcendente Mazeppa van Liszt. We zullen in de toekomst nog veel van Wakana gaan horen.

Op 16 juni gaf ik een kort recital in de zaal van de Amersfoortse Muziekschool. Voor het eerst na een aantal jaren speelde ik weer eens de vierde Partita van Bach. Tijdens mijn allereerste radio optreden in augustus 1964 stond dit werk ook al op het programma. Het recital werd gecompleteerd met de Variaties van Liszt en Valse Triste van Olthuis. Ook tijdens dit concert viel Valse Triste zeer in de smaak. Op 1 juli a.s. hoop ik dit aantrekkelijke werk voor het eerst in het buitenland uit te voeren en wel in het Oostenrijkse Pingswang. In november volgt een uitvoering in Japan.

Op dinsdagmorgen 18 juni werd in het Koninklijk Paleis op de Dam door Prinses Beatrix een zilveren anjer uitgereikt aan Jos de Pont, Caroline de Westenholz en Frans Wytema. Frans kreeg die zilveren anjer op grond van zijn grote verdiensten met betrekking tot het restaureren van historische Zaanse huisjes en historische piano’s, waaronder vooral ook tafelpiano’s uit het begin van de 19e eeuw. Ik kreeg de gelegenheid deze bijzondere ochtend af te sluiten met een uitvoering van Schuberts tweede Klavierstuk in Es groot op een door Frans Wytema gerestaureerde fortepiano. De ruime akoestiek van het paleis liet de fraaie klank van het instrument prachtig tot zijn recht komen. Het was voor mij een belevenis om dit evenement mee te maken en daarbij zelfs even met onze vroegere vorstin te kunnen spreken, die zich zeer betrokken toonde.

De laatste jaren heb ik helaas veel te weinig op historische piano’s gespeeld. Dat is jammer want ik houd daar erg veel van. Het komende seizoen hoop ik daar verandering in aan te brengen!

weblog 10 januari 2012 tot oktober 2012

Op 10 januari 2012 werd de verjaardag van mijn oud-student Ralph van Raat gevierd in de Rotterdamse Doelen. Allerlei musici, die voor Ralph van betekenis zijn geweest en nog zijn, waren van de partij zoals: Ton Hartsuiker, Guus Janssen, Johan Luymes en Ilonka Kolthof.

Mij werd ook gevraagd om iets te spelen. Het leek me, juist als contrast met uitsluitend hedendaagse composities, een goed idee om eens een uiterst progressief stuk te spelen uit vervlogen tijden en wel Bachs Chromatische fantasie en fuga in d klein. Dat bleek een verrassend goede keuze. Dat vond recensent Frits van der Waa ook, die schreef over een piekervaring met een messcherp geladen vertolking. Verder is mij vooral bijgebleven de weergave van twee orgelwerken van Messiaen door Johan Luymes en de compositie Onyx voor fluit en piano van Bart Spaan in een boeiende vertolking van Ilonka en Ralph van Raat. Al met al was het een boeiende avond.

Op 14 februari gaf ik een recital in het Conservatorium van Arnhem. Ik zal niet gauw vergeten dat ik vanwege opstoppingen en verkeerd genomen afslagen amper op tijd aankwam. Dit recital vormde de opmaat tot een driedaagse masterclass. Ik speelde Bachs Chromatische fantasie, Mozarts onvolprezen Adagio in b klein, Beethovens opus 110 en Schuberts laatste sonate. Dit programma was een goede keuze voor de bescheiden maar goed klinkende zaal. Aan de masterclass heb ik zeer positieve herinneringen overgehouden. De ontvangst was zeer gastvrij en één van de docenten Frank Peters was bij vrijwel lessen aanwezig en dat is iets wat uiteraard inspirerend werkt. Gelukkig speelden de studenten vrijwel geen stukken, die te moeilijk voor hen waren.

Arnhem is overigens mijn geboortestad. Daar hoorde ik voor het eerst van mijn leven goede concerten door de toenmalige Arnhemse Orkest Vereniging. Ik herinner me nog levendig pianisten te hebben als Willem Andriessen, Theo van der Pas, Cor de Groot, Gerard Hengeveld, Jean Franssen en de toen nog zeer jonge Theo Bruins. Van hem hoorde ik ook een recital met onder meer Beethovens Sturmsonate, die op mij een onuitwisbare indruk maakte.

Ook hoorde ik daar voor het eerst de Mattheüs-Passie onder de energieke, bezielende leiding van Hans Brandts Buys. Ik was niet ouder dan 11 jaar maar ik vond het prachtig. Brandts Buys was een pionier in de Bach-interpretatie en de grootste Bach-kenner uit de eerste helft van de 20e eeuw. Hij was zoiets als een Nicolaus Harnoncourt en Gustav Leonhardt avant la lettre. Zo gaf hij al uitvoeringen in kleine bezetting en dat was in die tijd letterlijk ongehoord. Ook zijn tempi waren vloeiender/levendiger dan waar dan ook, met daarbij veel aandacht voor een zinvolle articulatie. Niet veel later, ik denk toen ik 15 was, ging ik zijn boek bestuderen over het Wohltemperirtes Klavier. Aangezien er geen opnamen bestaan van zijn musiceren, is Brandts Buys alleen bij de oudere generatie nog bekend. Frappant is wel dat zowel Gustav Leonhardt als Ton Koopman altijd met het grootste respect over hem gesproken hebben en dat doe ik uiteraard ook nog steeds!

Op zondag 4 maart trad ik op in het kasteel Branitz, niet ver van de Oost-Duitse stad Cottbus. Ik heb daar al meermalen gespeeld en ook al over geschreven. De vleugel waar ik op speel is een Broadwood uit 1840, waar zowel Clara Schumann als Mendelssohn nog op gespeeld hebben. Het verhaal gaat dat Clara Schumann deze vleugel zelf uitgezocht zou hebben. Het instrument heeft een zeer bescheiden, maar gelukkig ook sensitieve klank. Het instrument bevindt zich in een niet te grote ruimte. Ik speel daar zeer graag, omdat het publiek buitengewoon aandachtig is en dankbaar. Het programma bestond uit: Bach, de eerste vier Preludes en fuga’s uit WTK boek 1, Beethoven sonate opus 110 en Schuberts laatste sonate D 960.

Op zondag 18 maart beluisterde ik in Museum Flehite te Amersfoort een recital door mijn talentvolle studente Wakana Shimizu. Na een ingetogen begin met Bachs Prelude en Fuga in bes klein uit WTK boek 1 volgden indrukwekkende uitvoeringen van Beethovens sonate opus 110 en Schumanns zo veeleisende Symfonische Etudes. Haar geacheveerde, zeer geconcentreerde en smaakvolle spel oogstte terecht veel waardering en bewondering.

Op 31 maart volgde een recital in kasteel Vanenburg met Bachs Chromatische fantasie en fuga, Mozarts Adagio in b klein, Beethoven sonate opus 111 en Schubert D 960. Tot mijn verrassing ontmoette ik ook mijn collega Peter Stotijn, bekend als contrabas-docent aan ons conservatorium en indertijd solo-bassist van het Residentie-Orkest.

Op 5 april, witte donderdag, speelde ik in de sfeervolle kapel van het VU-ziekenhuis in Amsterdam een van mijn favoriete composities: de Kruiswoorden van Haydn in de door de componist geautoriseerde pianoversie.

Ik heb al eens eerder betoogd dat de sereniteit van deze unieke compositie op een piano erg goed tot zijn recht kan komen. Pianisten komen niet in de verleiding om met een overmatig vibrato een geforceerde expressie te weeg te brengen. Ook zijn pianisten wellicht geneigd om de tempi niet te langzaam te nemen hetgeen bij strijkkwartetten nog wel eens het geval is. Het is overigens indrukwekkend hoe Haydn bij niet minder dan zeven Adagio’s de beweging iedere keer op een totaal verschillende manier vorm weet te geven waardoor de muzikale spanning gehandhaafd blijft mits natuurlijk de vertolker zich werkelijk kan inleven in de materie.

Zaterdag 14 april vertrok ik weer eens naar Rusland, wat ik altijd als iets spannends onderga. Op zondag 15 bezocht ik de Gnessin Academie, waar ik les gaf op Schuberts Wanderer-fantasie en de eerste Prelude en Fuga van Bachs WTK boek 1. Na de lessen speelde ik zelf nog Mozarts sonate in c klein, Beethovens sonate opus 110 en de laatste Schubert sonate D 960.

Ik logeerde in het huis van Maria Gambarian, een van de laatste nog levende studenten van de beroemde pedagoog Heinrich Neuhaus. Ik beluisterde opnamen van haar van jaren geleden en was onder de indruk van haar talent.

De volgende dag vertrok ik samen met mijn goede vriend Vladimir Tropp en Tamara Poddubnaya naar Buzuluk voor een driedaagse masterclass evenals in 2010. Ook nu was dat weer een boeiende ervaring. Na een dag, volledig gevuld met lesgeven, gaf ik nog een recital. Ik kwam op het idee om dat recital te beginnen met de eerste prelude en fuga uit Bachs WTK boek 1 en kwam tot de ontdekking dat juist deze prelude en fuga een fantastisch begin is voor een recital: de prelude is immers zoiets als een oerbegin, omdat het uitsluitende gebaseerd is op fundamentele harmonieën, waarbij desondanks toch een wonderlijk melodisch proces gesuggereerd wordt. Mozarts sonate, die zonder onderbreking volgde, sloot hier wonderbaarlijk goed op aan. Daarna volgde nog Beethoven en Schubert en enige toegiften waaronder Schumanns Aufschwung en Mozarts Adagio uit K.V.280.

Op 28 april gaf mijn begaafde studente Wakana Shimizu een recital ten huize van de heer Jan Egbert Kuipers, een locatie waar regelmatig concerten gegeven worden door musici van niveau. Wakana’s programma bestond uit werken van Bach, Beethovens sonate opus 110, de veeleisende Fantasia en Fuga over BACH van Liszt, Liebestraum van Liszt en Schumanns onvolprezen Symfonische Etudes.

Op 29 april vertrok ik wederom naar Rusland. Nu om deel te nemen aan het Maria Gambarian Festival waar ik veel lessen gegeven heb, vooral ook op werken van Bach. Daar speelde ik hetzelfde programma als in Buzuluk.

Op 5 mei gebeurde er iets aparts. Ik speelde samen met Ralph van Raat tijdens het Kamermuziekfestival Almere 5 delen uit Tsjaikovski’s Notenkrakersuite. Dit was echt een aparte ervaring aangezien noch Ralph noch ik ooit iets van deze componist in het openbaar uitgevoerd hadden. We hebben hier veel plezier aan beleefd, vooral ook tijdens de repetities. De delen die wij gekozen hadden leenden zich overigens prima voor een weergave op twee piano’s.

Op diezelfde avond speelde Ralph uitstekend Vers la Flamme van Scriabin en hoorde ik verrassend fraaie liederen van Prokofiev: diens opus 27, mooi gezongen door Charlotte Riedijk en begeleid door Ralph.

De dag daarna speelde ik in de Sociëteit Vereeniging te Haarlem acht Preludes en Fuga’s van Bach, gevolgd door Schuberts D 960. Ik heb daar zeer goede herinneringen aan. De aandacht bij de 8 composities van Bach gaf mij voldoening.

Op 10, 11, 12, 13 en 16 mei volgde voor mij het absolute hoogtepunt van het seizoen: een optreden met het Limburgs Symfonie Orkest onder leiding van Ed Spanjaard. Ik speelde Mozarts pianoconcert K.V. 488, ooit het meest populaire pianoconcert. In het verleden heb ik niet minder dan twaalf verschillende pianoconcerten van Mozart gespeeld. Ik was erg gelukkig om weer naar Mozart terug te keren en nog wel met een concert dat ik nooit eerder gespeeld had. De samenwerking met dirigent en orkest was ideaal. Ed heeft veel aandacht geschonken aan de orkestpartij. Het was voor mij zonder meer een fantastische ervaring. Ook was ik gelukkig met de vele enthousiaste reacties.

Ed Spanjaard is een uiterst veelzijdige musicus, die bovendien een uitgesproken affiniteit heeft met Mozart. Ed ken ik al haast een mensenleven. Ooit studeerden wij bij dezelfde fascinerende leraar: Karel Hilsum, die overigens later mijn schoonvader werd. Na afloop van het concert in Maastricht speelde ik als toegift het Adagio uit Mozarts sonate K.V.280, een wonderschone compositie, die merkwaardig genoeg nauwelijks bekend is bij het concertpubliek maar wel duidelijk vooruitloopt op het Adagio uit het pianoconcert K.V.488. Deze keus was daarom voor menigeen verrassend en had een goede uitwerking. Ik vond maar één ding aan het eind van deze inspirerende week jammer: dat het voorbij was!

De concertserie met Ed behoorde tot de laatste concerten, die Ed als chef-dirigent geleid heeft. Maar het eigenlijke afscheidsconcert van hem vond plaats op 9 juni in Maastricht en daar mochten mijn vrouw en ik bij aanwezig zijn. Het werd een fascinerende avond zowel door de hoge kwaliteit van het musiceren alsook door de buitengewone originele muziekkeuze. Was Ravels Suite Daphnis en Chloé al iets bijzonders, de semiscenische verklanking van Debussy´s Le Martyre de Saint Sébastien was op deze zo speciale manier iets unieks. De kwaliteit van de uitvoering was indrukwekkend. Moge dit uitstekende orkest deze barre tijden overleven zonder op te gaan in een kleurloze fusie!

Op 1 juli gaf ik mijn jaarlijkse recital in het Oostenrijkse Pinswang. Op het programma stond het volledige eerste boek van Bachs WTK. Iedere keer dat ik dat boek speel, is het een fascinerende ervaring en waarbij ik besef hoezeer een integrale uitvoering een toegevoegde waarde heeft.

Op vrijdag 24 augustus speelde ik wederom het eerste boek van het WTK. Maar nu in de Waalse Kerk te Amsterdam. Wat een sfeervolle ruimte. Ik waardeerde de akoestiek en de mooie Bösendorfer-vleugel. Ik hoop vaker in deze inspirerende ruimte te kunnen/mogen spelen!

In de daaropvolgende week volgde de 17e masterclass met fantastische deelnemers uit Nederland, Duitsland, Japan en Rusland met als klap op de vuurpijl het zo geslaagde slotconcert waarop alle deelnemers gespeeld hebben uitgezonderd Nadja Philippova, die ergens anders verplichtingen had.

Zo konden we luisteren naar Wouter Bergenhuizen, die in Feux d’Artifice van Debussy een uitstekende indruk maakte. Daarna kwam een poëtische vertolking door Violetta Khachikyan van Chopins 2e ballade en enige stukken van Brahms. Alexander Kudryatsev verraste met een sensitieve vertolking van Chopins Polonaise-Fantasie. Mami Shimizu viel op door een zeer spirituele weergave van Mozarts sonate K.V.576. Ilya Kondratiev, 2e prijswinnaar van het Liszt-concours te Weimar, blonk uit in een aantal delen uit Romeo en Julia van Prokofiev. Een opmerkelijke keuze was Schumanns Konzertstúck, dat met veel allure voorgedragen werd door Stanislav Soloviev en tenslotte maakte Wakana Shimizu veel indruk met haar gedreven interpretatie van het 1e deel van Rachmaninovs 2e pianoconcert, fantastisch begeleid door Stanislav. Een verrassende toegift was de Romance voor piano zes-handig, waarbij Violetta, Stanislav en Ilya zich onderscheidden en een poëtisch slot tevoorschijn toverden.

Opmerkelijk bij de gehele masterclass was het zeer hoge niveau. Ik voelde me bevoorrecht om met deze mensen te kunnen/mogen werken. De reacties van alle deelnemers waren ongelooflijk positief. Op naar de 18e masterclass in 2013.

Op 17 september keerde ik na jaren weer eens terug in het Rosa Spierhuis. Het is een speciale belevenis om daar in een intiem zaaltje te spelen voor oudere kunstenaars, die ongelooflijk open staan voor de schoonheid van muziek. Als blijk van waardering kreeg ik van de musicienne Froukje Giltay een dichtbundel cadeau met de titel: Grondtonen. Eén van de gedichten die mij zeer aansprak, heeft betrekking op een van de mooiste preludes van Bach: de 14 prelude in fis klein uit boek 2 van het WTK. De dalende kwart waarmee deze prelude begint wordt door de dichteres op zeer poëtische wijze beschreven. Met dit interval en zelfs in dezelfde toonaard begint overigens ook de sonatine van Ravel.

Op 29 september kwam ik weer eens in de zaal van de Zaandamse muziekschool. Ook daar was een warm onthaal.

Op dit moment staat alles weer in het teken van mijn jaarlijkse reis naar Japan. Op het programma staan twee Schubert-recitals met onder meer het Allegretto in c klein, de Impromptu in f klein opus 142/1 en de laatste sonate. Ook speel ik een gemengd programma met daarin ook composities van Bach, Mozart en Beethoven. Er komen ook diverse lecture-recitals over de Franse Suites, alle Sinfonia’s en het WTK boek 1, alles uiteraard van Bach. Het geheel wordt gecompleteerd met masterclasses aan allerlei vakscholen. Kortom een veelomvattend, aantrekkelijk project. Uiteraard verheug ik me ook zeer op het terugzien van talrijke vrienden en oud-studenten.

weblog Augustus 2011

Op zaterdag 27 augustus 2011 startte de 16e masterclass. Voor het eerst werd deze masterclass gegeven in de Sweelinck Zaal van het Conservatorium van Amsterdam.

Traditiegetrouw verzorgde ik zelf het openingsconcert, waarop een afwisselend programma te beluisteren was met composities van Bach (Chromatische Fantasie en Fuga), Beethoven (Sonate opus 110), Chopin (Barcarolle), Debussy (L´Isle joyeuse) en Schubert (Sonate D 960).
Opmerkelijk was dat twee composities van dit openingsconcert ook een belangrijke rol zouden spelen tijdens de lessen en zelfs op het slotconcert tot klinken zouden komen. Het betrof Beethovens sonate opus 110 en de Barcarolle van Chopin.
Door ziekte moest een van de deelnemers, Stanislav Soloviev, helaas verstek laten gaan. Bij de zes resterende deelnemers was het zeer hoge niveau een aangename verrassing. Opmerkelijk hoe verschillend alle deelnemers zich manifesteerden qua muzikale geaardheid en pianistische aanpak.
Maar op één punt was er wel degelijk een duidelijke overeenkomst bij iedereen: namelijk de bereidheid en gedrevenheid om tijdens deze week zoveel mogelijk door te dringen tot de essentie van een compositie.De talrijke huisconcerten waarbij alle deelnemers optraden hebben daar ook in belangrijke mate toe bijgedragen.Wat mij vooral bij zal blijven, is Daniil Sayamovs gedreven uitvoering van de eerste sonate van Shostakovitch tijdens het slotconcert in het Bethaniënklooster op 4 september 2011.
Deze sonate is een ongenaakbaar werk, dat bepaald expressionistisch aandoet. Daniil bleek volledig opgewassen te zijn tegen de grote problemen, die dit zelden gespeelde werk stelt.Violetta Khachikyan wist het publiek volledig in haar ban te krijgen tijdens een even muzikanteske als geraffineerde uitvoering van de 12e Rapsodie van Liszt. Tatiana Titova bracht met veel muzikaal begrip de vier Fuga´s opus 72 van Schumann ten gehore, een werk dat ten onrechte vrijwel nooit gespeeld wordt. Tijdens het slotconcert toonde Tatiana haar affiniteit met Debussy´s Suite Pour le Piano.
Ilya Kondratiev maakte veel indruk met Fantasia en Fuga op de naam Bach van Liszt en eveneens met de sonate van dezelfde componist. Kort na de masterclass behaalde Ilya een derde prijs tijdens het Liszt Concours in Weimar en een tweede prijs tijdens het Liszt Concours te Boedapest.
Mami Shimizu gaf een poëtische vertolking van Chopins Barcarolle. De jongste deelnemer Wakana Shimizu opende het slotconcert met een sfeervolle vertolking van Bachs Prelude en Fuga in bes klein uit WTK1, gevolgd door een opmerkelijk geconcentreerde, evenwichtige en contrastrijke weergave van Beethovens sonate opus 110.
Kortom, deze masterclass doet uitzien naar de 17e masterclass eind augustus 2012!De locatie is vermoedelijk wederom de Sweelinck Zaal van het Conservatorium van Amsterdam. Een definitieve datum wordt later bekend gemaakt.

Op 29 september vertrok ik wederom voor twee weken naar Japan. Het uitgebreide programma omvatte onder meer een masterclass van drie dagen in Kunitachi School of Music, een zeer professionele school in Tokio. De benaming conservatorium is overigens in Japan niet gebruikelijk. In de beroemde Toho School of Music heb ik op 4 oktober een voordracht gegeven over de late Beethoven en met name de laatste drie pianosonates. De voordracht werd afgesloten met een uitvoering van de laatste sonate: opus 111.
Op 5 oktober gaf ik een recital in de concertzaal van Showa Acamia Musicae met een integrale uitvoering van de laatste drie sonates van Beethoven.
Ik heb daar een goede herinnering aan omdat de zaal een mooie akoestiek heeft. en de toehoorders, waaronder niet alleen veel studenten maar ook talrijke docenten, zeer geïnteresseerd bleken. Het is voor mij altijd aantrekkelijk om in deze school te spelen omdat niet minder dan vier van de pianodocenten tot mijn oud-studenten behoren. Ik voel me er dus thuis.

Zondag 20 november gaf ik een uitgebreide voordracht over de tweestemmige Inventionen van Bach voor de Epta, de vereniging van pianodocenten in Nederland, gevolgd door een integrale uitvoering.Het was voor mij niet de eerste keer dat Bachs Inventionen het onderwerp vormden voor een lecture. Ik deed dit al verschillende keren in Japan. Ook nu weer vond ik het zo fascinerend om te ervaren en door te geven hoe prachtig deze stukken zijn en hoe goed zij zich lenen voor een integrale uitvoering. Bach herhaalt zich immers nergens. Het zijn vijftien korte composities, elk met een volstrekt eigen karakter en een individuele vorm en structuur. Tezamen vormen zij een boeiende cyclus.Ook besefte ik weer dat Bach tweestemmigheid beslist niet als een belemmering of beperking voelde. Tweestemmigheid komt in zijn oeuvre overigens regelmatig voor, zelfs in de vier canons uit zijn fameuze Kunst der Fuge. Typerend voor Bach is overigens dat tweestemmigheid vaak de suggestie oproept van drie of soms zelfs meer stemmen!

Het is uiteraard een diepe wens van mij om de Kunst der Fuge in studie te nemen en ooit uit te voeren want het is in eerste instantie een klaviercompositie al zou je dat soms niet denken. Ik hoorde namelijk al eens een uitvoering voor vier blokfluiten, vier saxofoons en diverse ensembles met strijkers en soms ook blazers. Verder beluisterde ik een uitvoering voor orgel vierhandig. De eerste fuga – Bach spreekt overigens van contrapunctus – heb ik zelfs al eens gehoord door een vierstemmig koor. Ook deze ongebruikelijke weergave is mogelijk en klinkt mooi.Dat is overigens niet zo vreemd want veel van Bachs muziek is immers vocaal gedacht! Het is belangrijk om te beseffen dat Bach zijn muzikale loopbaan ooit begon als koorknaap! Dat specifiek vocale aspect kom je steeds weer tegen in zijn klavierwerken.Uiteindelijk denk ik dat de moderne vleugel zich best leent voor een zinvolle uitvoering mits men over veel stijlgevoel beschikt. Daarbij moet men bedenken dat het ideale instrument voor dit grandioze werk eenvoudig niet bestaat.

weblog 15 mei tot en met augustus 2011

Op 15 mei vond er in de Amstelkerk een benefietconcert ten behoeve van Japan plaats dat werd georganiseerd door de Egorov-stichting. Tijdens dit concert traden twee Japanse pianistes op: Ayaka Shigeno, die in Berlijn studeert bij Pascal Devoyon en Wakana Shimizu, die bij mij studeert aan het Conservatorium van Amsterdam.
Ayaka speelde voortreffelijk composities van Bach, Beethoven, Bartok en Triana van Albeniz. Wakana speelde een Prelude en Fuga van Bach en op zeer gedreven wijze de derde sonate van Chopin.
Als toegift volgde nog de Pavane van Ravel in een bewerking voor 4-handen, waarbij beide speelsters zich gezamenlijk lieten horen. Dit was zonder meer een even stemmig als stijlvol slot van een boeiend evenement.
Het publiek reageerde enthousiast en was dankbaar voor al het gebodene.

In juni van hetzelfde jaar ging ik weer naar Japan. Als introductie speelde ik een programma met werken van Mozart (sonates K.V.330 en 457) en de Barcarolle van Chopin in het gebouw van de Nederlandse Ambassade.
Op 5 juni volgde in Tokio een lecture-recital over de klaviermuziek van Mozart waarbij de sonate in C groot K.V.330 en de sonate in c klein K.V.457 integraal uitgevoerd werden.
Maar het belangrijkste evenement was toch wel de interpretatie van de Goldberg Variaties op 10 juni in de fraaie Hakuju-Hall, een van de meest vooraanstaande zalen van Tokio.
Bij deze uitvoering heb ik voor het eerst alle herhalingen in acht genomen. Hierbij is me volstrekt duidelijk geworden dat op deze manier de impact van het werk nog aanzienlijk toeneemt. Ik heb me daarom heilig voorgenomen om het nooit meer anders te doen.
In verschillende muziektijdschriften was dit concert aangekondigd als een niet te missen evenement.
Dit heeft er zeker toe bijgedragen dat de zaal zeer goed bezet was.
Ook de recensie was bijzonder lovend. Ik was daarmee ingenomen omdat in Nederland mijn activiteiten op een enkele uitzondering na vrijwel doodgezwegen worden onder het motto dat wat ik doe nu eenmaal niet vernieuwend is. Maar zijn dan al die uitvoeringen van Mahler-Symfonieën, waar zo uitbundig over geschreven wordt, zo vernieuwend? Nu ja, waar maak ik me eigenlijk druk om.

Op 7 juli volgde het jaarlijkse recital in het Oostenrijkse Pingswang. Ook hier een integrale uitvoering van de Goldberg Variaties met alle herhalingen. Het is een voorrecht om dit werk te kunnen/mogen uitvoeren.

Op dit moment zie ik uit naar de masterclass in augustus van dit jaar. Deze masterclass heeft iets zeer speciaals. De zeven deelnemers heb ik geselecteerd uit voorafgaande masterclasses.
Haast alle pianisten zijn geen studenten meer maar professionele musici. Het is een privilege een masterclass met een dergelijk hoog niveau te kunnen/mogen leiden.
Het openingsconcert verzorg ik traditiegetrouw zelf en tijdens dit recital komen toevalligerwijze uitsluitend werken voor die ik al een leven lang speel. Niettemin hoop ik van harte dat het zal klinken alsof ik deze composities voor het eerst uitvoer en niet als een herhaling!

weblog Mei 2010 – maart 2011

Op 7 juni 2010 was er in de Bernard Haitink Zaal een concert ter gelegenheid van mijn 40-jarig jubileum als docent aan het Conservatorium van Amsterdam. Ter aanvulling even het volgende:Het Conservatorium van Amsterdam is in de zeventiger jaren voortgekomen uit een fusie van het voormalige Amsterdamse Muzieklyceum met het Amsterdamse Conservatorium.In september 1968 werd ik als docent aangesteld aan het Muzieklyceum waar ik ook gestudeerd had. Aanvankelijk als correpetitor, later als afdelingsleider van alle toetsinstrumenten en tenslotte als docent hoofdvak piano.
In feite was ik de opvolger van Karel Hilsum, mijn vroegere pianoleraar, die overigens reeds in 1962 mijn schoonvader geworden was.

Hieruit blijkt dat ik aan het einde van het cursusjaar 2009/2010 eigenlijk niet 40 maar al 42 jaar docent was. Om formele redenen telden twee dienstjaren officieel niet mee.Het programma van dit jubileum-concert vermeldde Bachs Chromatische Fantasie, Schumanns Kinderszenen en Beethovens sonate opus 111.Van deze avond is mij zeer goed bijgebleven: de bijzondere sfeer en uiteraard de even briljante als hartelijke toespraak van mijn oud-collega Jan Marisse Huizing, die uit de losse pols een prachtig overzicht gaf van onze gezamenlijke belevenissen en dat zijn er heel wat.

Jan Marisse ken ik overigens al sinds 1964. Hij was indertijd pianostudent aan het Muzieklyceum en bivakkeerde in een tuinhuisje bij mijn ouders waar hij overigens uitstekend verzorgd werd. Mijn moeder was daar subliem in.
Uiteraard wist ik niets van een toespraak door Jan, maar het was daardoor des te meer een hartverwarmende belevenis. Zoals bij Jan te verwachten is, werd de toespraak fantasievol gelardeerd met humor.
Daarna volgden nog uitermate waardevolle bijdragen/toespraken van twee oud-studenten: Wijnand van Klaveren en Ralph van Raat. Beide oud-studenten hebben zoals iedereen langzamerhand wel zal weten, een grote reputatie verworven, zij het op totaal verschillende terreinen. Ralph als enthousiast, uiterst talentvol vertolker van muziek uit de 20e en 21e eeuw waar hij de laatste tijd overigens ook muziek uit de 19e eeuw aan toevoegt en zich zodoende nog veelzijdiger manifesteert.
Wijnand van Klaveren als een zeer fantasievolle bespeler van piano en orgel met daarnaast een onwaarschijnlijk grote aanleg voor improvisatie, arrangeren en componeren.Wijnand voegde aan enige goed gekozen en welgemeende woorden een prachtige, eigen compositie toe, die uiteraard door hemzelf vertolkt werd, waarbij een fraaie toonvorming niet onopgemerkt bleef.

Op 27 juni vond het jaarlijkse recital plaats in het Oostenrijkse Pinswang. Er bevindt zich in dat onopvallende plaatsje een intieme zaal dat in de muziekwereld niet geheel onbekend is omdat gerenommeerde docenten als Peter Feuchtwanger en Kämmerling ook daar regelmatig een masterclass geven.

Eind augustus ging voor de 14e keer mijn eigen jaarlijkse masterclass van start met als deelnemers: Violetta Khachikyan uit Sint-Petersburg, Ekaterina Bernikova uit Sint-Petersburg, Mami Shimizu uit Tokio, Masha Prokofieva uit Minsk, Hannes Minnaar uit Amsterdam en Wakana Shimizu uit Tokio. Tatiana Titova kon dit keer helaas niet komen vanwege de onophoudelijke branden in Moskou en de luchtverontreiniging die hier het gevolg van was. Zij wilde haar ouders niet in de steek laten.
De zeer talentvolle Wakana Shimizu was de jongste deelnemer. Zij studeert sinds september 2010 bij mij aan het Conservatorium van Amsterdam. Het festijn vond plaats in het artistieke huis van de fervente en ook zo genereuze muziekliefhebber Romain d´Ansembourg aan de Keizersgracht 378. Romain stelde zijn huis wederom Pro Deo ter beschikking ten behoeve van de muziek en onze masterclass.
Het openingsconcert vond plaats op zondag 22 augustus met composities van Bach (de Chromatische Fantasie en Fuga), Mozart (diens onvolprezen Adagio in b klein), Beethoven (Sonate opus 111) en Schumann (Fantasie opus 17).Het slotconcert door de deelnemers stond op zeer hoog niveau. Ik heb dan ook zeer goede herinneringen aan de muzikale vertolking van Brahms´ Klavierstukken opus 116 door Mami Shimizu. Ravels Gaspard de la Nuit werd door Violetta Khachikyan met veel temperament en gevoel voor klankkleur ten gehore gebracht. In het eerste deel van Schumanns pianoconcert gaf Wakana Shimizu een overtuigend beeld van haar grote talent.Helaas zal het prachtige huis van Romain in 2011 voor een nieuwe masterclass niet meer beschikbaar zijn. Romain is immers definitief verhuisd naar Italië: een geducht verlies voor de muziekwereld!!

In september en oktober stond veel zo niet alles in het teken van een CD-opname van het complete eerste boek van Bachs Wohltemperirtes Klavier. Voorafgaand aan de opname speelde ik het complete eerste boek op 14 oktober nog eens in de Hooglandse Kerk te Leiden.Twintig Preludes en Fuga´s kwamen tot klinken op een normale vleugel maar vier Preludes en Fuga´s, de nummers 11, 12, 23, 24,speelde ik op het prachtige orgel. Het was voor mij een fascinerende ervaring, ook al omdat ik met de Hooglandse Kerk al vanaf mijn vroegste kinderjaren toen ik in Leiden woonde, vertrouwd ben.In deze kerk heb ik dikwijls mijn oudere broer Joop beluisterd die hier zijn eerste orgel lessen kreeg, later ook talrijke concerten gegeven heeft en zelfs de vaste organist van deze kerk werd hetgeen hij ongeveer veertig jaar met veel enthousiasme volgehouden heeft.Zelfs nu is Joop nog actief in de Studenten Ecclesia, waar hij niet alleen het orgel maar ook de piano bespeelt.Uiteraard heeft Joop mij goede tips gegeven voor een zinvolle/mooie registratie want wie immers kent dat mooie orgel beter dan hij.Kortom, deze avond zal ik niet vergeten.

Terugkomend op de CD-opname: de feitelijke opname vond plaats in de Bernard Haitink Zaal van het Conservatorium op 25 en 26 oktober 2010. Deze opname zal binnenkort uitgebracht worden maar het precieze moment is nu nog niet bekend.Mijn voornaamste motivatie om dit grandioze werk op te nemen is gelegen in het feit dat volgens mij dit werk opgevat moet worden als een organisch geheel en ik heb geprobeerd mijn interpretatie daarop te richten.Ik volg in dit opzicht het zo waardevolle idee van de onvergetelijke Hans Brandts Buys, die over dit werk in de veertiger jaren van de twintigste eeuw een briljant boek geschreven heeft dat nog steeds van grote waarde is. Dat boek heb ik voor het eerst al bestudeerd toen ik zestien jaar oud was. Ik hoop dat in de opname dit voor mij zo belangrijke aspect van de muzikale eenheid waarneembaar is.Uiteraard is het ook van het grootste belang dat de immense rijkdom van dit boek overtuigend tot klinken komt. Bach heeft iedere majeur en mineur toonsoort een eigen gezicht gegeven zonder ook maar ergens in herhaling te vervallen.

Kort na de opname van het WTK vertrok ik naar Japan waar ik niet minder dan vijf weken gebleven ben. Zoals altijd waren mijn activiteiten drieledig: concerten, lectures die altijd gevolgd worden door een uitvoering van het besproken werk en talrijke masterclasses in diverse plaatsen zoals Hiroshima, Nagoya, Atsugi en Tokio.De masterclasses en de lectures waren vooral gewijd aan composities van Bach zoals de complete tweestemmige en driestemmige Inventies en de Goldberg variaties. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan composities van Schumann zoals diens Kinderszenen en de Fantasie opus 17.Er was ook een optreden in de Showa Academia waarbij ik vóór de pauze een viertal Preludes en Fuga´s van Bach speelde op een zeer vroege Pleyel-vleugel uit 1816, gevolgd door Mozarts sonate in a klein K.V. 310 op hetzelfde instrument.Na de pauze speelde ik vervolgens Schumanns Fantasie opus 17 op een nieuwere Pleyel uit 1904. Vooral het bespelen van de Pleyel uit 1816 was voor mijzelf een belevenis. De heldere en tegelijkertijd zo sprekende klank van dit instrument brengt je dichter bij het wezen van deze muziek.Merkwaardig is wel dat ik de enige pianist ben die regelmatig op dit instrument speelt. Zowel mijn Japanse als Europese collega´s voelen zich niet aangetrokken tot dit instrument. Misschien durft men het eenvoudig niet aan. Dat is jammer want je mist echt iets. Bovendien leer je er iets waardevols van.

Op 25 januari 2011 begaf ik me samen met mijn vrouw naar de Nieuwe Kerk in Den Haag waar mijn studente Wakana Shimizu tijdens een lunchconcert een uitvoering gaf van Beethovens Appassionata, bepaald geen geringe opgave.Zij deed het voortreffelijk, zeer geconcentreerd, krachtig en tegelijkertijd expressief. Het concert werd haar aangeboden door het Prinses Christina Concours. Er zullen nog wel meer (lunch)concerten volgen en daar ben ik erg blij mee want het is aan Wakana goed besteed: de talrijke luisteraars hebben er zeer van genoten.

Op 29 Januari speelde ik in Alkmaar bij de firma Ypma. Het programma bevatte Mozarts sonate in C groot K.V. 330 en Schuberts sonate in A groot D 959. In deze, goed klinkende, bescheiden ruimte kwam deze intieme muziek uitstekend tot zijn recht. Bij het verlaten van het podium na het spelen van de Mozart-sonate maakte ik haast een doodsmak. Met meer geluk dan wijsheid bleef ik toch op de been hetgeen bij het publiek zowel schrik als hilariteit veroorzaakte.

De dag hierna vertrok ik naar Rusland voor het Maria Gambarian Festival waar een masterclass van tien dagen aan verbonden was in het plaatsje Peredelkino, vlak bij Moskou gelegen. Maria Gambarian, een thans 85-jarige pianiste die in Rusland een grote reputatie geniet, heeft dit Festival opgezet en is daar nog steeds de mentor van. Zij is van Armeense afkomst. Tijdens mijn bezoek bij haar thuis speelde zij ook enige werken van Armeense componist Komitas, die aan het begin van de 20e eeuw werkzaam was en door Debussy zeer geapprecieerd werd. Tijdens de masterclass waren er niet minder dan zes pianodocenten actief. Drie uit Rusland, één uit Amerika, één uit Bulgarije en dus een vertegenwoordiger uit Nederland. Iedere docent gaf ook een recital. Daarbij waren er ook talrijke concerten die door de studenten verzorgd werden hetgeen een goede zaak is vooral ook omdat vrijwel iedere deelnemer hieraan kon bijdragen.Het programma van mijn recital was gewijd aan Bach (Chromatische Fantasie), Mozart (Adagio in b klein), Beethoven (sonate opus 111) en Schubert (D 959). Dit programma viel bij het Russische publiek zeer in de smaak. In Rusland steekt men zijn enthousiasme niet onder stoelen of banken. Zo ontkwam ik niet aan minder dan vier toegiften. In Peredelkino bevindt zich ook het zomerhuis van Boris Pasternak. Het is thans ingericht als een indrukwekkend museum.Ik maakte daar een excursie mee samen met deelnemers aan de masterclasses. Ik raakte onder de indruk van een erudiete vrouw die deze excursie leidde en en passant talrijke gedichten van Pasternak op onnavolgbare wijze uit het hoofd voordroeg.Aan het eind van de excursie werd mij verzocht iets te spelen op de grote Bechstein concertvleugel van Pasternak.Ik kwam toen op het idee om het melodieuze Intermezzo in A groot opus 118/2 van Johannes Brahms te spelen.Niet iedereen zal er overigens van op de hoogte zijn dat Pasternak oorspronkelijk musicus/componist wilde worden. Hij werd hiertoe zelfs aangemoedigd door Alexander Scriabin die hem als zeer talentvol beschouwde. Uiteindelijk koos Pasternak er toch voor om als dichter en romanschrijver door het leven te gaan. Hij bleef overigens zijn hele leven bevriend met de beroemde Russische pianopedagoog Heinrich Neuhaus, de leraar van onder meer Gilels en Richter.Een merkwaardige samenloop van omstandigheden was overigens dat op de avond voorafgaand aan de excursie in het huis van Pasternak Ralph van Raat een uitvoering gaf in de Kleine Zaal van het Concertgebouw van Pasternaks pianosonate!

Op 5 maart speelde ik in de sfeervolle Ruine-kerk op een (zeer) oude Bechstein concertvleugel van de firma Andriessen te Haarlem. Mijn programma, dat overeenkwam met datgene wat ik in Pereldelkino speelde, kwam hier uitstekend tot zijn recht, vooral ook vanwege de karakteristieke klank van deze bijzondere Bechstein, die ik overigens al kende van eerdere concerten.

Op 13 maart volgde een recital in het helaas nog niet zo bekende maar zo prachtige Geelvinck-museum te Amsterdam. Er staan daar enige interessante historische klavierinstrumenten zoals tafelpiano´s maar ook een goed speelbare Érard-vleugel uit 1860. Door een gelukkige omstandigheid is daar nu ook nog een Pleyel-vleugel uit dezelfde tijd aan toegevoegd.Op beide instrumenten heb ik die zondagmiddag mogen spelen en dat was een boeiende ervaring. Voor de uitvoering van een viertal preludes en fuga´s van Bach en Schuberts sonate D 959 koos ik de Pleyel-vleugel en Beethovens sonateopus 110 kwam tot klinken op de Érard vleugel.De transparantie en de weliswaar bescheiden maar toch zo sprekende toon van beide instrumenten gaf voor menigeen aan de muziek een nieuwe dimensie.

Op 20 maart concerteerde ik in het Flehite-museum te Amersfoort. Ook dit historische museum biedt de bezoeker een schat aan informatie naast prachtige schilderijen en talrijke voorwerpen uit het verleden. Ook dit fantastische museum verdient alle aandacht.

Op 27 maart vond in de Bernard Haitink Zaal van het Conservatorium van Amsterdam een benefiet-concert plaats ten behoeve van de slachtoffers van de ramp in Japan.Het idee om dit concert te organiseren was afkomstig van enige Japanse studenten waaronder mijn studente Misaki Yamada. Zij kwam op het idee om ook een tweetal docenten te laten optreden die een speciale band hebben met Japan zoals Harrie Starreveld en ondergetekende. Er waren uiteraard ook Japanse musici vertegenwoordigd. Zo bespeelde Makiko Gotoh een traditioneel Japans instrument: de Koto en Harrie Starreveld de Shakuhachi. Verder speelde de begaafde Saeko Oguma, die deel uitmaakt van het Concertgebouworkest, samen met de voortreffelijke Danièl Kramer Schumanns prachtige Märchenbilder voor altviool en piano.Ook de harpiste Andrea Voets en een Barok-ensemble verleenden hun medewerking waarbij het Laudamus te uit Bachs Hohe Messe te beluisteren was. Mijn bijdrage bestond uit een uitvoering van Francks Prélude, Choral et Fugue. Al met al was het een buitengewoon afwisselend programma, uitgevoerd door musici afkomstig uit een grote verscheidenheid aan landen.Hetgeen iedereen onmiddellijk opviel was de fantastische organisatie. Er was letterlijk aan alles grote zorg en iedereen werd hartelijk verwelkomd door een aantal – voornamelijk Japanse – studenten dat zich volledig in dienst had gesteld van dit unieke gebeuren.De aanzienlijke opbrengst komt ten goede aan het Japanse Rode Kruis.

Op dit moment bereid ik me voor op een nieuwe reis naar Japan, waar ik zal optreden voor de Japanese Piano teachers Association: de JPTA met een geheel Mozart-programma inclusief een lecture en onder meer nog een optreden in de Hakuju-Hall met Bachs Goldberg Variaties op 10 juni van dit jaar.Ik hoop van harte dat de situatie in Japan voor de mensen aldaar weer leefbaar en menselijk wordt.

weblog Mei 2010

Op 20 mei was er een opmerkelijk concert in de prachtige Noorderkerk van Amsterdam.Men had mij gevraagd op te treden samen met een van mijn studenten.Hierbij was de keus gevallen op mijn jongste studente: de begaafde Wakana Shimizu, die al verscheidenekeren aan mijn masterclasses had meegewerkt en sinds september 2009 bij mij studeert aan het Conservatoriumvan Amsterdam.
Vanwege de ruime akoestiek van de kerk hebben we niet gespeeld op een moderne vleugel maar op eenÉrard uit het jaar 1840. Dit karakteristieke, fraaie instrument werd ter beschikking gesteld door Frits Janmaat,die op de Keizersgracht een prachtig atelier heeft waar we nog meer van dit soort bijzonder waardevolle instrumentenkunnen aantreffen.
Het programma van dit concert werd aangepast aan de specifieke mogelijkheden van dit instrument.Zo speelde Wakana Shimizu Mozarts sonate in Bes groot K.V. 333 gevolgd door het tweede Scherzo van Chopin.Daarna speelde ik Schuberts sonate in A groot D 959.
Als toegift speelden we samen vierhandig de bekende Marche Militaire in D groot, die uitstekend klonk op het historischeinstrument.
Het concert viel bij het aandachtige publiek zeer goed in de smaak en men was terecht onder de indruk van het grote talent vanWakana.

Vrijdag 2 April vertrok ik naar Moskou waar ik om te beginnen te gast was in de befaamde Gnessin Academie.Op dit instituut was ik in het verleden al verschillende keren geweest, hetzij voor een optreden, hetzij voor een masterclass.Ook dit keer ging het om een optreden, ingeleid door een uitgebreide toelichting en een korte masterclass.Aan de orde kwamen Bachs Chromatische Fantasie en Beethovens sonate in c klein opus 111.De volgende dag ging de reis naar Buzuluk in de Oeral.
In de muziekacademie van deze stad werkte ik mee aan een driedaagse masterclass, die gegeven werd doorVladimir Tropp, Tamara Poddubnaya en mijzelf.
Dit was een onvergetelijke ervaring omdat wij in deze academie niet alleen als collega’s samenwerkten maarvooral ook als zeer goede vrienden.
Tijdens deze masterclass viel me weer op dat in Rusland zeer jonge kinderen soms zo verrassend muzikaal kunnen spelen.Dat zegt iets over de muzikale aanleg van de Russen in het algemeen maar ook iets over het niveau van bepaalde leraren, diekans zien muzikale principes zo vroegtijdig over te dragen op jeugdige leerlingen.
Op de avond van de eerste dag werd me verzocht een recital te geven. Tijdens dit concert kwam BachsChromatische fantasie, Mozarts Adagio in b klein K.V.540, Beethovens Sonate in c klein opus 111 totklinken, gevolgd door en afgesloten met Schuberts sonate in A groot D 959.
Vladimir en Tamara gaven de volgende avond samen een prachtig recital.Vladimir’s integrale vertolking van Tsjaikowski’s Jaargetijden zal me nog lang bij blijven.Het gebouw van de muziekacademie is verrassend mooi en deed me denken aan de Jugendstil.Ook troffen we nog ettelijke houten huizen aan, die ondanks de evidente staat van verwaarlozing, nog gracieusaandeden.
Kortom, het was een fascinerende ervaring. Uiteraard ook door de autotocht van drie uren vanaf het vliegveld in Orenburgnaar Buzuluk door eindeloze steppen: een ervaring die voor mij volkomen nieuw was en onvergetelijk blijft.Het ziet er naar uit dat ik over twee jaar weer naar Buzuluk zal gaan.Overigens vertrek ik in Februari 2011 wederom naar Rusland voor recitals en een masterclass.Het betreft een Piano Festival in Ruza, een pittoresk oord in de regio van Moskou.

Op zaterdagavond 17 April volgde een recital in de Dorpskerk van Amstelveen. Opmerkelijk tijdens dit recital wasdat er een drietal composities van Chopin op het programma stonden: de Barcarolle, de Nocturne opus 27/1 en hettweede Scherzo. Tot nu toe heb ik tijdens recitals Chopin vermeden. Misschien dat daarin in de toekomst verandering in komt.

weblog 28 februari 2010

De masterclass van augustus 2009 was een groot succes. De zes deelnemers hebben tijdens deze week naast de lessen talrijke huisconcerten verzorgd waarvan de opbrengst het mogelijk maakte de reiskosten van de Russische deelnemers te betalen. Wat nog overbleef kwam uiteraard uitsluitend ten goede aan de studenten.
Iedereen die aan deze masterclass meewerkte -zoals de gastgezinnen, de organisatoren en Romain d’Ansembourg- deed dit Pro Deo.Op het slotconcert, waaraan twee participanten wegens verplichtingen elders helaas niet deelnamen, konden we Wakana Shimizu, Tatiana Takebe, Hannes Minnaar en Nino Gvetadze beluisteren. Dit slotconcert werd zeer goed bezocht en de bijdragen van deze vier deelnemers stonden op zeer hoog niveau. Het repertoire was veelomvattend: Bach, Haydn, Beethoven, Chopin, Schumann, Rachmaninoff en Ravel.
We hopen van harte dat er eind augustus 2010 weer een nieuwe masterclass gerealiseerd kan worden op dezelfde locatie. We zien hier nu al naar uit!

De maanden september/oktober stonden hoofdzakelijk in het teken van intensieve voorbereidingen voor een nieuwe tournee door Japan van 12 november tot 12 december 2009. Op het programma stonden talrijke Masterclasses. Daarnaast werd een aanzienlijk aantal composities aan de hand van een lecture besproken waarna nog op dezelfde dag een uitvoering volgde.

Het betrof Bachs Goldberg Variaties, Mozarts sonate in Bes groot K.V.333, Schuberts sonate D 959 en een drietal werken van Chopin waaronder het tweede Scherzo en de Barcarolle.Voor de uitvoering van de werken van Chopin was in de zaal van de Showa University een mooie Pleyel-vleugel uit 1820 beschikbaar. Zoals bekend, was voor Chopin een Pleyel-vleugel het favoriete instrument. Het studeren en het concerteren op dit instrument heb ik als een belevenis ervaren.

Tijdens mijn lecture over Mozart en Chopin heb ik uiteraard gewezen op enige opmerkelijke overeenkomsten tussen beide componisten. Zo beschrijven beide het rubato op een vrijwel identieke manier.
Even frappant is het hoe beide componisten op vergelijkbare wijze benadrukt hebben dat zij een grote afkeer hebben van iedere vorm van overdrijving! Vooral dat laatste heeft mij aan het denken gezet.
Immers: hoeveel pianisten overdrijven bij Chopin interpretaties niet de dynamische contrasten terwijl men zou moeten weten dat Chopin zich bij uitstek aangetrokken voelde tot de delicate klank van een Pleyel en niet zozeer tot de meer op schittering ingestelde Érard, die overigens qua volume ook nog zeer ver af staat van de moderne vleugel.Beide componisten waren zeer goed in staat hun intenties duidelijk te maken door een adequate notatie. In gepubliceerde werken gaf Mozart duidelijke aanwijzingen voor dynamiek, articulatie. Chopin is op dit punt zelfs nog preciezer en streefde naar een overzichtelijk notenbeeld waarbij hij ook zonodig tempoveranderingen voorschreef.Maar hoeveel executanten maken juist in composities van Chopin –zoals de Ballades, Scherzi en Fantasie- niet enorme accelerandi/ritenuti die nergens door de componist voorgeschreven worden maar kennelijk gesanctioneerd zijn door een zeer lange traditie waarvan men zich met recht zou kunnen afvragen: waar berust die traditie eigenlijk op?Ik moet in dit verband vaak denken aan Toscanini, die het Franse woord tradition vergeleek met trahison (verraad)!Vrijwel iedereen is tegenwoordig van mening dat Mozart niet op een romantische manier gespeeld moet worden zoals in de tweede helft van de 19e eeuw steeds meer gebruikelijk werd.Maar hoe ligt de situatie bij Chopin eigenlijk? Het is bekend dat Chopin vrijwel geen affiniteit toonde met de grote romantische componist uit zijn tijd uitgezonderd Mendelssohn. Op dit punt heeft hij duidelijke uitspraken gedaan die niet alleen verbazingwekkend zijn maar soms zelfs schokkend. Zo ontbrak bij hem iedere vorm van waardering voor composities van Schumann, Liszt of Berlioz.
In het kader van dit weblog kan ik op dit onderwerp niet dieper ingaan maar ik ben ervan overtuigd dat het uitermate zinvol is om Chopin op het punt van uitvoeringspraktijk meer als een klassieke componist te benaderen dan als een volbloed romanticus. De integriteit van zijn rijkgeschakeerde gevoelswereld en zijn -doorgaans sterk onderschatte- gevoel voor een hechte structuur zullen bij een dergelijke benadering beter en vollediger tot zijn recht komen.
Zeer sterke composities zoals de vierde Ballade zullen daardoor nieuwe, wellicht zelfs ongekende perspectieven opleveren. De zo fameuze Duitse dichter Heinrich Heine had ongetwijfeld iets essentieels begrepen van Chopin als componist en pianist toen hij schreef:

Il n’est pas seulement virtuose, il est aussi poëte, il peut nous donner la perception de la poësie dans son âme………Il n’est alors ni Polonais, ni Francais, ni Allemand. Il trahit une origine bien plus haute, il descend du pays de Mozart, de Raphaël, de Goethe: sa vraie patrie est le royaume enchanté de la poésie…………………

Wat een prachtige beschrijving van Chopin door Heine! Daartoe is alleen een groot dichter in staat. Maar belangrijker nog is het feit dat Heines observaties getuigen van een zeldzaam inzicht in het wezen van Chopin. Heine vergelijkt Chopin niet met romantische tijdgenoten maar met Mozart, Raphaël en Goethe: drie verschillende nationaliteiten, drie verschillende kunstvormen!Hier kunnen we naar mijn overtuiging van leren.

Tijdens mijn verblijf in Japan maakte ik ook kennis met de Franse violist Gérard Poulet. In Nederland is de naam Poulet niet zo bekend maar in Frankrijk is het nog steeds een begrip.Zo gaf Gaston Poulet -de vader van Gérard- op 5 mei 1917 de eerste uitvoering van Debussy’s sonate voor viool en piano met de componist aan de vleugel. Dit was tevens het laatste openbare optreden van Debussy. De glans van de reputatie van Gaston Poulet is tot op zekere hoogte overgegaan van vader op zoon.

Hoe dan ook, samen met Gérard Poulet speelde ik twee keer een programma met Mozarts sonate voor viool en piano K.V. 454, Beethovens sonate in c klein opus 30 nr. 2 en de sonate van Franck. Een prachtig programma waarvoor veel waardering werd getoond. Een grappige bijkomstigheid is dat Gérard en ik precies dezelfde leeftijd hebben.

Op donderdag 14 Januari 2010 gaf ik een recital in het Apeldoornse Orpheus. Naast werken die al eerder dit seizoen tot klinken kwamen speelde ik na zeer lange tijd weer eens Bachs Chromatische Fantasie in d klein. Het merkwaardige feit deed zich voor dat ik het werk weer onderging als een geheel nieuwe ervaring.De onbegrijpelijke originaliteit ervan drong meer tot mij door dan ooit tevoren en dat was even verrassend als fascinerend.

Afgelopen zondagmorgen 7 februari 2010 werd me gevraagd iets te vertellen tijdens een uitzending van Vrije geluiden voor de VPRO televisie over Schumanns Gesänge der Frühe opus 133, zijn laatste voltooide pianowerk.De laatste twee delen werden ook uitgevoerd. Ofschoon ik de uitnodiging bijzonder op prijs stelde en veel waardering had voor de presentator Melchior Huurdeman, vond ik het toch wel jammer dat er wat weinig tijd beschikbaar was om diep(er) op deze wonderlijke compositie in te gaan. Daarom overweeg ik om op mijn eigen website hier in de toekomst iets aan te doen.

weblog 28 mei 2009

Op 28 februari was ik te gast in kasteel Groeneveld. De programmering van de concerten in dit prachtige kasteel is (voornamelijk) in handen van mijn zeer geachte collega Jan Wijn.
Dat was dan ook een van de redenen dat ik het fijn en eervol vond om hier weer eens op te treden. Omdat ik de zaal en het instrument -een bescheiden maar mooie Bösendorfer- goed ken, had ik een programma gekozen dat hier goed tot zijn recht komt.
Vóór de pauze: de sonate van Mozart in C groot K.V. 330 en de sonate in c klein K.V. 457, composities die in vrijwel ieder opzicht sterk met elkaar contrasteren en misschien juist daarom zo’n aantrekkelijke combinatie vormen. En passant geven deze composities ook een goed beeld van Mozarts ongelooflijke muzikale en emotionele rijkdom.
Na de pauze stond Schuberts sonate in A groot D 959 op het programma, al tientallen jaren één van mijn onmiskenbare favorieten. Er is immers nauwelijks een sonate van Schubert waar zoveel aspecten van zijn rijke muzikale persoonlijkheid tot klinken komen als juist in dit werk.

Op 21 en 22 maart speelde ik twee keer een klassiek programma in het kasteel Branitz.
Dit prachtig gerestaureerde slot, in classisistische stijl, uit de tweede helft van de achttiende eeuw, bevindt zich niet ver van de Oost-Duitse stad Cottbus, dichtbij de grens met Polen.
Het park rondom het kasteel is onwaarschijnlijk mooi aangelegd in Engelse stijl en behoort tot het Europese erfgoed.
Het was -als ik me goed herinner- reeds de zesde keer dat ik hier speelde. Het bijzondere aan een optreden op deze unieke locatie is de aanwezigheid van een historische vleugel uit het jaar 1841. Deze vleugel werd indertijd geleverd door de firma Breitkopf und Härtel.
De naam van deze bekende muziekuitgeverij prijkt nog steeds met enige trots op dit oude instrument. Deze naam werkt overigens wel enigszins verwarrend want het instrument is bepaald niet van Duitse makelij maar in feite een Engelse Broadwood.
Het werd uitgezocht door niemand minder dan Clara Schumann, die het instrument later ook meerdere malen in het kasteel bespeeld heeft evenals Mendelssohn en Liszt.
De toenmalige kasteelheer Hermann Fürst von Pückler-Muskau was duidelijk iemand die zich met groot gemak bewoog temidden van de culturele elite van zijn tijd.

Het instrument bevindt zich in redelijke goede staat maar is tamelijk kwetsbaar en daarbij bescheiden van toon. Aangezien de muziekkring van het kasteel terecht bezorgd is dat het instrument wel eens te fors aangepakt zou kunnen worden, nodigt zij uitsluitend pianisten uit, die haarscherp aanvoelen hoe zij met dit instrument moeten omgaan en dat zijn er kennelijk niet zo veel.
Ofschoon ik me in de regel meer aangetrokken voel tot de Weense vleugel uit het begin van de 19e eeuw moet ik toch zeggen dat deze Broadwood-vleugel iets geheel eigens heeft wat me zeer aanspreekt. Daar komt nog bij dat het instrument zeer goed past bij dit laat achttiende-eeuwse kasteel en de daarbij behorende schilderijen. Ik speel er dan ook graag op en probeer altijd een programma te vinden dat op dit zo speciale instrument goed tot zijn recht komt.

Het programma bevatte ditmaal Mozarts Adagio in b klein K.V. 540, ongetwijfeld een van Mozarts mooiste en diepzinnige composities, waarin bovendien enige dramatische momenten in voorkomen, die op Beethoven hoorbaar veel indruk gemaakt hebben..

Hierop volgde Beethovens sonate in d klein opus 31 nr. 2, ook wel betiteld als Der Sturm. Vóór de pauze kwamen ook nog tot klinken de hoogst originele Zes Bagatellen opus 126, het laatste werk dat Beethoven voor piano componeerde en in de concertzaal niet zo vaak uitgevoerd wordt. De naam Bagatellen is overigens ronduit misleidend want de stukken zijn weliswaar kort maar daarbij onmiskenbaar intensief en geconcentreerd van inhoud.
We hebben niet zo zeer te maken met voorlopers van het romantische karakterstuk zoals vaak gedacht wordt maar veel meer met wat je zou kunnen beschouwen als experimenten in compositie of zelfs voorstudies voor de schrijfwijze van de laatste strijkkwartetten.
In de twintigste eeuw werd de benaming Bagatel op vergelijkbare wijze geïnterpreteerd door componisten als Bartok in zijn opus 6 en Webern.
Het programma werd besloten met Schuberts sonate D 959. Tijdens de toegiften bleek hoe fraai een compositie als Schumanns Romance in Fis groot uit zijn opus 28 op dit zo speciale instrument tot zijn recht komt.

Op Goede Vrijdag -10 April- speelde ik evenals het vorige jaar in de kapel van het VU-ziekenhuis de Zeven Kruiswoorden in de versie voor pianosolo van Joseph Haydn. Voorafgaand aan ieder Adagio werden de kruiswoorden ook daadwerkelijk uitgesproken.
Deze eenvoudige pianoversie kan bijzonder mooi klinken: sereen en op sommige momenten ook wel degelijk dramatisch. Een voordeel van de pianoversie is dat een pianist in de regel minder geneigd is om slepende, statische tempi te kiezen dan strijkers.
Ook een larmoyant vibrato is uiteraard niet mogelijk.
Hoe het ook zij: toen in 2001 na zeer lange afwezigheid de pianoversie weer boven water kwam en opnieuw uitgegeven werd, besefte ik te kunnen beschikken over een uitermate waardevolle uitbreiding van het klassieke repertoire.Sindsdien speel ik dit werk jaarlijks in de Lijdenstijd.

Op 22 mei speelde ik voor het eerst van mijn leven Bachs Goldberg Variaties. De Kleine Zaal van het Concertgebouw was tot de laatste plaats toe uitverkocht. Alleen dat al gaf aan de avond een iets speciaals. Na de pauze speelde ik nog Schumanns -zelden uitgevoerde- ontroerende Gesänge der Frühe en Francks onvolprezen Prélude, Choral et Fugue.Beide composities behoren al zeer lange tijd tot mijn repertoire en ik heb er een sterke band mee.
Schumann opus 133 wordt door Heinz Holliger gekarakteriseerd als: hymnische Anrufungen des wachsenden Morgenlichtes, das aber nicht das Licht des Tages, sondern das ewige Licht des Jenseits ist.
Even prachtig als zinvol geformuleerd. Dit werk heb ik ook uitgekozen omdat vooral aan het begin en aan het eind een evidente relatie met Bach duidelijk voelbaar is hetgeen de coherentie binnen het programma als geheel ten goede kwam.Ook de keuze van het werk van Franck droeg aan die samenhang bij omdat deze compositie een vergelijkbare relatie met Bach laat zien. Opmerkelijk is dat Franck op het originele idee kwam om aan de reeds zo lang bestaande combinatie van Prelude en Fuga een Choral toe te voegen. Een Choral is uiteraard een religieus element en dat is nu juist wat zo bepalend blijkt te zijn voor het karakter van het werk als geheel.

Wat betreft de Goldberg Variaties: ogenschijnlijk is hier geen enkele relatie met religie aantoonbaar. Dit is echter maar schijn omdat Bach immers nooit wezenlijk onderscheid maakte tussen seculiere en religieuze werken. Bach beschouwde (goede) muziek immers als een godsgeschenk, een Donum Dei. Daarbij zag hij het ook als een persoonlijke opdracht zijn leven lang te streven naar de goddelijke Vollkommenheit.
Overigens ben ik er rotsvast van overtuigd dat juist intensieve bestudering van Bachs religieuze vocale werken altijd tot een beter begrip leidt van zijn instrumentale werken.
De relatie tussen tekst en muziek is hierbij een grote steun. Om dezelfde reden zijn ook de talrijke orgelkoralen zo instructief, met name voor pianisten, die dikwijls de neiging hebben louter instrumentaal te denken.

Het is een groot voorrecht om een dergelijk magistraal werk als de Goldberg variaties te kunnen/mogen uitvoeren. Uiteraard besef ik dat iedere (eerste) uitvoering te kort moet schieten maar ik zal de komende jaren er alles aan doen om Bachs Vollkommenheit meer te benaderen.
Bij het bestuderen van de Goldberg Variaties realiseerde ik me dikwijls dat ik nauwelijks een compositie van Bach ken waaruit een onverwoestbaar optimisme spreekt.
Uiteraard besef ik wel dat de 15e en 21e variatie uitgesproken melancholisch getint zijn. Maar reeds tijdens de onmiddellijk daarop volgende variaties keert onweerstaanbare vitaliteit onverminderd terug.
De 25e variatie daarentegen behoort onmiskenbaar tot het meest tragische is wat ooit door Bach gecomponeerd is. Daarover is geen twijfel mogelijk. Toch heeft tragiek in de compositie als geheel niet het laatste woord want de 26e variatie -mits gespeeld in een rustig tempo- biedt troost. Daarna keert in de 27e variatie zelfs de levensvreugde weer terug. De 28e variatie ontstijgt door zijn talrijke trillers aan de zwaartekracht waarbij ik me altijd realiseer hoezeer deze variatie een inspiratie is geweest voor het slot van Beethovens sonate opus 109.
De 29e variatie fungeert als een overweldigende climax waarvan de energieke schrijfwijze vooruitloopt op variatiewerken van Beethoven, Brahms en Reger.
In de 30e en laatste variatie is naar mijn overtuiging sprake van inkeer: het instrumentale karakter gaat over in iets puur vocaals hetgeen weer een prachtige voorbereiding is voor de terugkeer van de serene Aria, een Sarabande tendre.Is het toeval dat Anna Magdalena Bach dit prachtige thema zelf overschreef in haar Klavierbüchlein? Ik vermoed van niet.
Als ik me ook een keer aan hineininterpretieren mag bezondigen: is dit vocaal gedachte thema -een echte Aria- misschien een beeld van Anna Magdalena zelf?
Het blijft uiteraard pure speculatie. Anna Magdalena was overigens niet zomaar een zangeresje. Integendeel, toen Bach met haar trouwde was zij zelfs een van de best betaalde musici in geheel Saksen. Iemand met een opmerkelijke reputatie!Op 1 Juli zal ik het werk in het Oostenrijkse Pingswang wederom uitvoeren.
Een tweede poging kunt u beluisteren op zondagmiddag 23 augustus 15.00 uur ten huize van Romain d’Ansembourg, Keizersgracht 378 te Amsterdam.
Deze locatie is de laatste jaren steeds meer een belangrijk muzikaal centrum geworden waar de meest uiteenlopende, interessante concerten gegeven worden met Romain d’Ansembourg als eminente en onvermoeibare gastheer.Dit optreden op 23 augustus is voor iedereen toegankelijk, zij het dat het aantal plaatsen beperkt is. Het is eigenlijk de openingsmanifestatie van de jaarlijkse masterclass die de dag daarop -maandag 24 augustus- begint. Vroeger -vanaf 1995 tot 2006- vond deze masterclass plaats in het -helaas niet meer bestaande- pianobedrijf Cristofori. Na een jaar onderbreking ging de masterclass vanaf het vorige jaar opnieuw van start, nu aan de Keizersgracht.Dit jaar zijn er zes deelnemers die zonder uitzondering zeer talentvol zijn. Vier hiervan participeerden reeds het vorige jaar waaronder de bevlogen Violetta Khachikyan, de uiterst talentvolle en veelzijdige Hannes Minnaar.Voor de eerste keer zullen we ook Nino Gvetadze kunnen beluisteren, die in Nederland reeds veel furore gemaakt heeft met haar expressieve spel en warme persoonlijkheid.
Ook verheug ik me zeer op de terugkeer van de jeugdige, talentvolle Wakana Shimizu, die vanaf september in Amsterdam gaat studeren en haar landgenote Haruna Takebe, die enige jaren bij mij in Amsterdam gestudeerd heeft en zich thans gevestigd heeft in Spanje.
Ik kijk uit naar dit festijn.
Misschien mag ik er nog op wijzen dat de lessen openbaar zijn en in principe plaats vinden vanaf maandag 24 augustus tot en met 29 augustus tussen 10.00 en 13.00 uur en 14.00 en 17.00 uur op de Keizersgracht 378.

weblog Februari 2009

Met enige schrik constateer ik dat ik al geruime tijd niets meer geschreven heb in mijn weblog. Dit zou de suggestie kunnen wekken dat er de laatste tijd niets te beleven viel maar dat is gelukkig niet waar.

Zo gaf ik op 17 oktober 2008 een recital in het zo sfeervolle stadhuis van Naarden met twee composities van Mozart: de sonates K.V. 330 en K.V. 457 gevolgd door een groot werk van Schubert: de sonate D 959. Dit programma was bij uitstek geschikt voor de intieme atmosfeer van dat prachtige stadhuis.

Mede doordat het publiek zich uitermate geïnteresseerd toonde werd het een memorabele avond. In de Gooi-en Eemlander kon men de volgende dag een recensie lezen van de hand van Tjako Fennema, die het concert typeerde als verpletterend mooi, een wat ongebruikelijke formulering maar wel een die aan duidelijkheid niets te wensen overliet.

Twee dagen later was er een optreden in Pingswang, gelegen in het Oostenrijkse Tirol. Hier werd de sonate van Schubert gecombineerd met Bachs vierde Partita en Schumanns Kinderszenen.

De maanden November en December stonden grotendeels in het teken van een Japanse tournee, die ditmaal sterk gericht was op Bach. Zo werden er avondvullende inleidingen verzorgd op zowel het eerste als het tweede boek van het Wohltemperirtes Klavier, uiteraard aan de hand van talloze aan de piano gespeelde voorbeelden.

Daarnaast werd in verschillende steden uitgebreid aandacht geschonken aan de Inventionen, die vervolgens integraal uitgevoerd werden.

Dat was voor mijzelf een ronduit fascinerende ervaring. De Inventionen had ik immers sinds mijn vijftiende jaar niet meer gespeeld. Op een indringender manier dan ooit tevoren, werd me duidelijk hoe prachtig deze stukken zijn, vooral als je alle Inventionen zonder onderbreking achter elkaar speelt.

Ik ben absoluut van plan deze miniaturen, die tezamen onmiskenbaar een zinvol geheel vormen, ook eens in Nederland te laten horen.

Ook heb ik nog een voordracht gehouden over de overeenkomsten tussen de late Mozart en de late Beethoven, onder andere aan de hand van Mozarts aangrijpende Adagio in b klein K.V. 540 en Beethovens sonate opus 110.

Op 12 Januari 2009 viel mij de eer te beurt om de nieuwe vleugel in de Bernard Haitink Zaal van het Conservatorium van Amsterdam in te wijden.

Aan deze avond waar veel belangstelling voor bestond, bewaar ik goede herinneringen. Naast Bachs vierde Partita en Schuberts voorlaatste sonate D 959 stonden nu ook weer eens Beethovens Bagatellen opus 126 op het programma. Deze Bagatellen, waar ik bijzonder op gesteld ben, vormen het sluitstuk van Beethovens oeuvre voor piano. Zij worden ten onrechte wel eens opgevat als voorlopers van het romantische karakterstuk of albumblad. Dat is echter niet juist. Volgens Beethoven zelf vormen zij immers een cyclus. Bovendien is het aannemelijk dat deze korte stukken beschouwd moeten worden als experimenten op het gebied van compositie en daarbij reeds verwijzen naar de zo speciale wereld van de laatste strijkkwartetten. Het is overigens niet te bevatten hoeveel indringends Beethoven weet te zeggen met een minimum aan noten.

De laatste maanden besteed ik veel tijd aan het instuderen van Bachs Goldberg Variaties. In augustus 1961 kreeg ik van mijn verloofde Noortje Hilsum, die zoals velen weten nog steeds mijn vrouw is, een partituur van dit glorieuze werk maar om een of andere reden kwam ik er nooit toe om dit werk op mijn repertoire te nemen ofschoon ik dat altijd juist zo graag wilde.

In een later stadium hoop ik op allerlei aspecten van dit werk terug te komen. Voor het moment alleen een paar losse gedachten.

Om te beginnen: om tot een doordachte, doorleefde en verantwoorde interpretatie te komen heb je een lange weg te gaan. Er bestaan talloze interpretaties die onderling ongelooflijke verschillen in inzicht en opvatting demonstreren. Om in dit doolhof een eigen weg te vinden is uiteraard niet zo gemakkelijk maar tegelijkertijd een uitdaging van belang.

Eén hardnekkig misverstand zou ik nu al vast uit de weg willen ruimen: er wordt vaak verondersteld dat Bach erg veel ruimte laat aan de vertolker met name op het punt van tempo en karakterisering.

Deze veronderstelling is echter discutabel en historisch gezien zelfs nauwelijks verdedigbaar. Eigenlijk berust deze veronderstelling op onvermogen om uit Bachs precieze notatie essentiële richtlijnen voor een zinvolle interpretatie af te leiden.

Zo wordt het karakter van Bachs composities in hoge mate bepaald door de keuze van de maatsoort in samenhang met de meest voorkomende (snelle) notenwaarden. Een en ander vooral ook nog in relatie met het al of niet voorkomen van dissonanten, syncopen, polyfone verwikkelingen en (gecompliceerde) versieringen.

In dit verband is het veelzeggend dat Bach in de Goldberg Variaties niet minder dan tien verschillende maatsoorten hanteert.

Ook de keuze van de toonsoort speelt een rol van betekenis. Daarom is het zo belangrijk om te beseffen welke aspecten van het muzikale spectrum belicht worden door G groot en g klein, de twee hoofdtoonsoorten van het werk. Zijdelings is ook e klein van belang aangezien de tweede helft van de Aria op expressieve wijze naar deze doorgaans (enigszins) elegische toonsoort moduleert.

Het harmonisch perspectief dat hierdoor in de Aria gecreëerd wordt keert in alle variaties terug, zij het nooit op precies dezelfde manier.

Aangezien het werk zonder enige twijfel een samenhangend geheel is, moet men zich goed rekenschap geven van de wijze waarop de ene variatie voortkomt uit de ander, ondanks onverwachte, krasse tegenstellingen.

Soms is een overgang naar een volgende variatie niet zo problematisch als het op het eerste gezicht lijkt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de overgang van de zo melancholische 25e variatie naar de ogenschijnlijk zo opgewekte en snelle 26e variatie.

Toch is hier wel degelijk een interpretatie mogelijk waarbij de verbinding van de ene variatie naar de daaropvolgende op een organische wijze tot stand komt.

Opmerkelijk is dat in de 26e variatie niet alleen het ritme maar ook enigszins het karakter van een sarabande terugkeert. Dit impliceert dat de omspelende passages in de rechterhand in feite niets anders vertegenwoordigen dan melodisch gedachte, gracieuze omspelingen. Het lijkt mij een misverstand om in deze variatie virtuositeit voorop te stellen. In een snel tempo gaat het troostrijke in deze variatie ook nog (enigszins) melancholische aspect van de linkerhand geheel verloren. Naar mijn overtuiging is pas in de hierop volgende 27e variatie dat specifiek melancholische aspect geheel verdwenen. Deze ongebruikelijke visie, die overigens afkomstig is van mijn oud-student Joseph Breinl, verheldert de samenhang binnen dit werk en verdient alleen daarom al aandacht.

Tenslotte nog dit: een aantal variaties leent zich op zichzelf uitstekend voor een uitermate briljante uitvoering. Toch is het bepaald niet ondenkbaar dat juist hierdoor in stilistisch opzicht een grens overschreden wordt. In Bachs tijd streefde men veel minder dan in later tijd naar uitersten in tempi. Peter Williams, die een lezenswaardig boekje geschreven heeft over de Goldberg Variaties, vraagt zich dan ook terecht af of the brilliance of modern performances niet beschouwd moet worden als een anachronism en of de variaties niet gentler zijn dan we ons thans realiseren.

Ging het bij de 26e variatie om een wellicht te snel tempo, bij de Aria en de variaties die doorgaans als langzaam opgevat worden bestaat het gevaar van overdrijving naar de andere kant: een te langzaam tempo en wat nog discutabeler is: een statische uitvoering.

Een doorgaande beweging is in alle composities van Bach een eerste vereiste omdat anders de continuïteit verbroken wordt hetgeen in zijn muziek feitelijk ondenkbaar is. Het zou zelfs Bachs magistrale architectuur kunnen aantasten.

Ik hoop op dit aspect en wellicht een aantal andere nog terug te komen. Gelukkig is het nog lang geen 22 mei. Op die dag hoop ik dit werk uit te voeren in de Kleine Zaal te Amsterdam, aangevuld met Schumanns laatste, voltooide pianowerk: de ontroerende Gesänge der Frühe opus 133 en het zo geliefde Prélude, Choral et Fugue van César Franck, beide overigens composities waarbij een relatie met Bach onmiskenbaar is.

De afgelopen dagen -17/19 Februari- was er in het Conservatorium van Amsterdam een uitermate interessant concours voor altviolisten van Nederlandse afkomst en buitenlandse studenten die in Nederland studeren. Ik was uitgenodigd om in de jury plaats te nemen want de organisatie vond het zinvol om ook over een jurylid te beschikken die een andere invalshoek heeft dan een strijker. De andere juryleden waren: Noboku Imai, Anner Bijlsma, Timothy Boulton en Jürgen Kussmaul.

Ik vond het een eer deel uit te maken van dit illustere gezelschap. Het niveau van het concours was verrassend hoog en alle candidaten probeerden naar beste kunnen muziek te maken. Het vereiste repertoire betrof een volledige Suite van Bach voor altsolo, een sonate voor alt en piano en een concert. Een prestigieuze muziekkeuze derhalve. De drie prijswinnaars bleken uitstekende instrumentalisten te zijn, die bovendien over evidente artistieke kwaliteiten bleken te beschikken.

De winnares van de gedeelde tweede prijs Anna Magdalena den Herder maakte een uitstekende indruk door haar natuurlijke muzikaliteit, sensitiviteit en opmerkelijke gevoel voor toonvorming. Deze eigenschappen kwamen het duidelijkst naar voren in haar subtiele vertolking van Schuberts Arpeggione-sonate, daarbij voorbeeldig terzijde gestaan door haar broer Jacobus den Herder, die een prijs kreeg voor de meest muzikale begeleider.

De andere winnaar van de tweede prijs Marc Sabbah maakte vooral veel indruk met zijn gedreven, gepassioneerde uitvoering van Schnittkes uiterst veeleisende en soms ronduit ongenaakbaar klinkende altvioolconcert.

De winnares van de eerste prijs, Saeko Oguma, bleek gedurende het gehele concours de meest veelzijdige instrumentaliste. Op haar geconcentreerde en geacheveerde vertolking van een Suite van Bach alsook het altvioolconcert van Bartok viel nauwelijks iets aan te merken. Persoonlijk werd ik echter het meest geraakt door haar prachtige verklanking van de sonate in f klein van Brahms, waarin passie, tederheid en nostalgie elkaar op een wonderlijke manier in evenwicht hielden. Zij werd hierin op voortreffelijke wijze gesecondeerd door de vaste begeleider van het concours: Daniël Kramer, die als professioneel begeleider uiteraard niet in aanmerking kwam voor de prijs van de meest muzikale begeleider. Daniël maakte ook veel indruk in de uiterst moeilijke begeleidingen van het concert van Schnittke en Bartok.

Een aparte prijs werd gegeven aan Joost Keizer voor zijn gedreven vertolking van de voor iedereen verplichte Nederlandse compositie van Louis Toebosch: Toccata voor altviool solo uit 1969.

weblog Oktober 2008

Een jaar geleden werd mij door de bekende pianopedagoog Klaus Hellwig, die in Berlijn piano doceert aan de Universität der Künste en die ik in Japan tijdens een gezamenlijke masterclass had leren kennen, gevraagd zitting te nemen in de jury van het prestigieuze Robert Schumann Wettbewerb dat om de vier jaar plaatsvindt in Schumanns geboorteplaats Zwickau.
Dit concours, dat nu werd gehouden van 5 tot en met 15 juni, richt zich uitsluitend op pianisten en zangers. Het was voor mij als groot Schumann bewonderaar uiteraard een even interessante als boeiende ervaring om hierbij als jurylid aanwezig te zijn al was het maar omdat er ook composities tot klinken kwamen die in het normale concertcircuit totaal onbekend zijn.
Ik denk hierbij aan de Fuga’s opus 72, die ten onrechte volkomen verwaarloosd worden en waarvan vooral de eerste en de derde ronduit prachtig zijn, voorts aan de Zeven Fughetten opus 126 waarin ook veel te genieten valt ook al besef ik dat het gangbare concertpubliek vermoedelijk weinig affiniteit zal hebben met deze introverte miniaturen. Ook de zo weinig uitgevoerde en soms zo ongelooflijk gepassioneerde derde sonate in f klein opus 11 kwam tot klinken waarbij de interpretatie van de Japanse pianiste Eri Yamamoto, die zojuist met glans haar studie aan het Conservatorium van Amsterdam afgerond heeft, bepaald indrukwekkend was.
Voor een beter begrip van de late Schumann was de ruime aandacht voor diens ontroerende Gesänge der Frühe opus 133, gecomponeerd in oktober 1853, van grote betekenis. Helaas was maar bij een enkele deelnemer aan het concours werkelijke affiniteit te bespeuren met deze wonderlijke muziek, die soms ascetisch aandoet dan weer ongewoon heftig is en zo sereen en verstild afsluit. Kortom, muziek die voor jonge mensen niet eenvoudig is om te begrijpen laat staan om te interpreteren.
De eerste prijswinnares Mizuka Kano, die in Berlijn studeert bij Klaus Hellwig, blonk uit met een poëtische vertolking van Schumanns Waldszenen.
Hetzelfde kan gezegd worden over haar intelligente en doordachte uitvoering van de Humoreske opus 20, één van Schumanns belangrijkste en meest imposante composities.
Tijdens dit concours was een uitgebreid bezoek aan het beroemde Robert-Schumann-Haus uiteraard iets vanzelfsprekends. In dit prachtig gerestaureerde huis bevinden zich talrijke herinneringen aan de grote componist zoals brieven, handschriften, portretten, een klavier en nog veel meer.
Interessant was voor mij de kennismaking met alle juryleden. Onder hen bevond zich ook de Belgische pianist Jozef de Beenhouwer, die ongelooflijk veel weet over alles wat betrekking heeft op Schumann en zijn enthousiasme en kennis graag overdraagt aan collega’s zoals ik.

De maanden juli en augustus vormen bij uitstek de periode waarin veel Masterclasses plaatsvinden. Zo was ik in de maand juli weer in Marktoberdorf, een klein stadje niet zo ver van München waar ieder jaar Masterclasses gegeven worden. Hier nemen vooral jonge muziekstudenten aan deel uit Rusland en Duitsland.
Dit jaar beschikten zeker vier van de tien pianisten over een uitzonderlijk hoog niveau. Dat waren achtereenvolgens Violetta Khachikyan uit Sint Petersburg maar ook van Armeense afkomst, Tatiana Titova en Daniil Sayamov beide uit Moskou en ten slotte Wakana Shimizu, een 18-jarig Japans meisje dat haar middelbare school nog moet afronden en daarna tot mijn grote vreugde naar Amsterdam komt om haar studie bij mij voort te zetten. Ik ben daar zeer gelukkig mee want ik ken dit begaafde meisje al meer dan tien jaar, heb bovendien al dikwijls met haar gewerkt zodat ik haar en zeker ook haar grote talent goed ken.
Wakana Shimizu studeert op dit moment nog bij Yasuko Kurosu, een oud-studente van mijn vrouw en mijzelf.

In augustus werkte ik vervolgens een week in Bergen waar Holland Music Sessions al gedurende vele jaren Masterclasses organiseert ten behoeve van studenten uit vrijwel de gehele wereld. Alleen al in mijn groep ontmoette ik jonge mensen uit landen als Estland, Letland Litouwen, Rusland, Bulgarije, Hongarije, Amerika, Korea, Tsjechië. Ik was het meest onder de indruk van de Hongaarse pianist István Laikó, die aan de Franz Liszt Academie in Boedapest gestudeerd heeft.
Hij bleek veel affiniteit te hebben met zowel Beethovens sonate opus 109 alsook de veeleisende derde sonate van Schumann, waarmee hij tijdens de Schumann competitie een uitstekende indruk had kunnen maken als hij daar aan meegedaan zou hebben. Ook de Koreaanse pianiste Ji-Yun-Jeong, die in Amerika verblijft, gaf blijk van veel talent en muzikaliteit met haar briljante vertolking van het uiterst moeilijke La Valse van Ravel en de Humoreske van Schumann.

Ten slotte was er dan eind augustus in Amsterdam tot verbazing van menigeen toch nog de 13e editie van mijn eigen masterclass, die twee jaar geleden zo abrupt tot een einde kwam door de voor ons zo spijtige opheffing van Cristofori aan de Prinsengracht. Ook het uitblijven van sponsorgelden speelde hierbij een belangrijke rol.
Maar dankzij de altijd zo genereuze Romain d’Ansembourg, die zijn ruime huis aan de Keizersgracht inclusief een prachtige concertvleugel Pro Deo ter beschikking stelde, was het tot onze grote vreugde mogelijk een nieuwe start te maken. Ditmaal, opzettelijk, met slechts vijf zeer getalenteerde deelnemers. Hierdoor heb ik met elk van hen dagelijks intensief kunnen werken, een frequentie die bij een masterclass uniek genoemd mag worden. Eén van de vijf deelnemers was de zeer talentvolle jonge Nederlandse pianist Hannes Minnaar, die ondermeer in de Preludes van Frank Martin en Beethovens Lebewohl-sonate een sterke indruk maakte en daarbij blijk gaf van een duidelijk inzicht in structuur. Violetta Khachikyan imponeerde door haar veelzijdigheid, artistieke uitstraling en onbevangenheid. Tatiana Titova verraste met een groots uitgevoerde sonate van Barber. Daniil Sayamov gaf onder meer een fascinerende uitvoering van het aartslastige La Valse van Ravel.
De jongste deelneemster, de pas 18-jarige Wakana Shimizu, speelde ronduit prachtig de tweede Ballade van Chopin en bleek bovendien over veel affiniteit met Bach, Mozart en Schumann te beschikken. Van Schumann vertolkte zij het in Nederland vrijwel onbekende Allegro opus 8.
Voor augustus 2009 staat de 14e editie al definitief op het programma en deze zal wederom plaatsvinden in het gastvrije huis van Romain d’Ansembourg aan de Keizersgracht 378.
Over de exacte tijdsperiode wordt nog nagedacht maar waarschijnlijk wordt het van 16 of 17 augustus tot 23 augustus 2009.

Op vrijdag 12 september besloten mijn vrouw en ik vanuit Almere naar Den Haag te gaan om in de Dr Anton Philips Zaal een uitvoering te beluisteren van Beethovens Missa Solemnis in een uitvoering door het Residentie orkest samen met het Rundfunkchor Berlin en een viertal voortreffelijke zangsolisten waaronder Robert Holl.
Het geheel was onder leiding van de uiterst bekwame dirigent Neeme Järvi. Dit unieke werk, misschien wel het hoogtepunt van Beethovens gehele oeuvre, wordt betrekkelijk zelden uitgevoerd voornamelijk vanwege de gigantische uitvoeringsproblemen en de uitzonderlijk complexe structuur.
Tot onze vreugde bleek deze uitvoering op bijzonder hoog peil te staan. De dirigent bleek een even duidelijke als indringende visie te hebben op dit magistrale werk. Opmerkelijk waren de natuurlijke tempi, de zinvolle manier waarop de ene episode voortkwam uit de daaraan voorafgaande en de goede balans tussen orkest, koor en solisten.
Het stralend klinkende Duitse Radiokoor bleek bovendien niet de minste moeite te hebben met de door Beethoven opgeroepen vocale hindernissen. Kortom, de uivoering was een belevenis. Op grond hiervan besloten mijn vrouw en ik om ook de uitvoering in het Amsterdamse Concertgebouw op zondagmiddag 14 september te beluisteren, uiteraard door dezelfde musici. Onmiddellijk werd die middag duidelijk dat de interpretatie zelfs nog gewonnen had aan indringendheid, precisie en klankschoonheid. Het werd daarom zeker geen herhaling maar wederom een belevenis. Ofschoon het Concertgebouw niet helemaal uitverkocht was bleek de belangstelling toch aanzienlijk groter dan in den Haag, waar de zaal slechts voor twee derde gevuld was. Wat jammer toch, want het Residentie Orkest met deze dirigent verdient echt veel meer aandacht!

Misschien vraagt u zich af wat mij zo aanspreekt in dit gigantische werk. Eigenlijk is dat iets wat nauwelijks te verwoorden is. Maar het is wel volstrekt duidelijk dat Beethoven in dit werk expressieve hoogten bereikt, die ongelooflijk aangrijpend zijn. Zo worden we geconfronteerd met talloze heftige tegenstellingen die uiteraard volledig gemotiveerd worden door de tekst. Maar er zijn net zo goed talrijke momenten waar pure, religieus getinte sereniteit haast tastbaar wordt of zelfs mystieke momenten zoals tijdens de overgang van het Sanctus naar het Benedictus.
Daar staan dan weer episodes tegenover waar de gepassioneerdheid nauwelijks grenzen lijkt te kennen. Daarbij is ook Beethovens ongeremde vrijheidsdrang zo voelbaar aanwezig.
Voor Beethoven was religie overigens geen beknotting van spirituele vrijheid. Integendeel, hij behoudt de sterke behoefte om tot het uiterste te gaan waarbij hij er niet voor terugdeinst grenzen te overschrijden. Zo is in de grandioze fuga aan het einde van het Credo met als tekst expecto……vitam venturi saeculi, de associatie met het eeuwige leven op huiveringwekkende wijze aanwezig.
Dit alles zou overigens ondenkbaar geweest zijn zonder Beethovens sterk religieus besef.
Deze muziek die zo typerend is voor de late Beethoven, spreekt ook de mens van deze tijd aan. Tijdens beide uitvoeringen realiseerde ik me dan ook meermalen hoezeer Beethoven vooruit loopt op menig aspect van de muziek uit de 20e en de 21e eeuw.
Zo deinst Beethoven in het Agnus Dei er niet voor terug om krijgsrumoer en oorlogsdreiging in zijn muzikale betoog te betrekken. Hierop is in het verleden dikwijls ernstige kritiek geuit. Iets dergelijks zou immers absoluut niet passen in een religieus/kerkelijk werk. Maar bij Beethoven zijn het sacrale en het seculiere nu eenmaal geen gescheiden werelden. Dat is ook zo opvallend in zijn laatste pianosonates en laatste strijkkwartetten. Persoonlijk vind ik zelfs dat de smeekbede om innerlijke en uiterlijke vrede, zoals Beethoven het Agnus Dei omschreef, dank zij die angstaanjagende oorlogsepisode, ons nog intenser raakt.
Theodor W.Adorno heeft zich in mijn ogen geblameerd door de Missa Solemnis te beschouwen als een weinig geslaagd verfremdetes Hauptwerk. Ik vermoed dat deze zienswijze voortkomt uit het feit dat hij nooit een ideale uitvoering beluisterd heeft.
5 mei 2008

Het is alweer een paar weken geleden dat het laatste recital in de serie van vier plaatsvond waarin het tweede boek van Bachs WTC integraal tot klinken kwam. Naar aanleiding van dit concert heb ik bijzonder hartverwarmende reacties gekregen. Dit was voor mij een bevestiging dat ik met dit marathon-programma een zinvolle keuze gemaakt had. Tegenover de warme belangstelling van het publiek steekt het ontbreken van enige belangstelling van de pers wel enigszins schril af. Dit is des te meer merkwaardig omdat een integrale uitvoering van het WTK –zeker op een moderne vleugel- vrij uitzonderlijk genoemd mag worden. De enige Nederlandse pianist die zich daar ook aan gewaagd heeft is Ivo Janssen. Hier staat gelukkig tegenover dat in landen als Japan, Rusland en Oostenrijk wel degelijk over mijn Bach-interpretaties geschreven wordt zoals u op de website kunt zien. Overigens ben ik Wenneke Savenije zeer dankbaar dat zij in zulke enthousiaste bewoordingen haar indrukken over het Schubert-recital heeft weergegeven in het NRC-Handelsblad. Niet lang na het recital van de 3e april vertrok ik naar Wenen. Daar heb ik voor de Japanse firma IMC twee DVD’s opgenomen met als uitgangspunt Beethovens Hammerklaviersonate en diens Diabelli Variaties. Op deze DVD’s heb ik geprobeerd mijn ideeën over interpretatie, structuur en samenhang van deze gecompliceerde composities te verduidelijken aan de hand van talrijke aan de piano uitgevoerde fragmenten. Vorig jaar had ik iets vergelijkbaars al gedaan aan de hand van Bachs tweede boek van het Wohltemperirtes Klavier. Dit is geen eenvoudige opgave omdat je vrijwel gelijktijdig op twee verschillende manieren de essentie van een compositie moet verduidelijken: met behulp van woorden en met behulp van levende klanken en dat alles liefst op een zodanige manier dat de leek er iets van begrijpt en de vakman het ook nog interessant vind en er zelfs iets van opsteekt. Gelukkig heb ik in dit soort situaties bijzonder veel steun aan het luisterend oor van mijn vrouw. Haar opmerkingen zijn niet alleen kritisch maar vooral ook inspirerend en hebben daardoor aan het welslagen van deze opname in belangrijke mate bijgedragen en dit niet alleen deze keer maar al zolang als we samen zijn.

Op 17 april was ik de gast op het Heinrich Neuhaus Festival in Moskou voor het geven van een Masterclass. Het talrijke publiek bestond vrijwel uitsluitend uit pianodocenten. Het geven van een Masterclass is altijd een spannende bezigheid omdat je nooit van te voren weet of jouw ideeën enigszins aansluiten bij de geaardheid van de betrokken student(e). Tot mijn vreugde bleek dat het absoluut geen probleem was om het beste uit de deelnemende studenten tevoorschijn te halen. Het valt mij overigens op dat Russische studenten niet alleen fantastisch piano kunnen spelen maar ook wel degelijk inzicht hebben in zaken als harmonie en structuur. Dit pleit voor de gedegen opleiding en daardoor is het in de regel niet zo moeilijk aanknopingspunten te vinden om het spel nog meer diepte te geven. Dit is althans mijn ervaring, niet alleen nu maar ook bij vorige gelegenheden. Daarna was ik nog twee dagen de gast in het befaamde Gnessin Instituut te Moskou waar ik ook een Masterclass gegeven heb. Dit keer aan de hand van composities van Bach en Schubert. De laatste dag was gereserveerd voor een lecture over het tweede boek van Bachs WTK. Ik was zo gelukkig te beschikken over een uitstekende vertaler, een Russische pianist en docent, die bij de vermaarde Bach-vertolkster Tatiana Nokolaeva gestudeerd heeft en zodoende in deze materie buitengewoon goed thuis was. Het trof hem dat de spirituele/religieuze achtergrond van Bach in mijn lecture een vergelijkbare fundamentele rol speelt als in het onderricht van zijn vroegere lerares.

Een week geleden is het nieuwe gebouw van het Conservatorium van Amsterdam in gebruik genomen. Dit gebouw blijkt een schot in de roos te zijn. De leskamers zijn weliswaar niet groot maar je kunt er prima werken. Ofschoon ik officieel al haast zes jaar gepensioneerd ben heb ik dit cursusjaar nog acht studenten waarvan er zes een belangrijk examen af te leggen hebben. Aan werk dus geen gebrek. Ik hoop mijn activiteiten als docent voorlopig nog voort te zetten al was het maar omdat ik geloof dat een 40-jarige ervaring als leraar er wel degelijk toe doet en omdat ik er behoefte aan heb iets van deze ervaring door te geven aan een nieuwe generatie.

weblog Pasen 2008

Een weblog beginnen is niet zo moeilijk, er regelmatig in schrijven is uiteraard iets bewerkelijker! Misschien is het aardig om toch nog wat herinneringen op te halen aan enige activiteiten van de laatste tijd onder het motto: beter laat dan nooit!

Zo was ik op zondag 17 februari de gast in het orgelpark in Amsterdam samen met Ralph van Raat die, zoals te verwachten was, voortreffelijk enige eigentijdse pianocomposities uitvoerde. In dat orgelpark, oorspronkelijk een fraai kerkgebouw, staan naast twee concertvleugels en een harmonium maar liefst drie onderling totaal verschillende orgels opgesteld: een Sauer-orgel met een romantische uitstraling, verder een instrument uit de jaren vijftig geïnspireerd op de Barok en een Weens salonorgel. Ik heb die middag een vijftal Preludes en Fuga’s uit Bachs WTK gespeeld waarbij de orgels alle drie tot klinken kwamen. Uiteraard heb ik gezocht naar composities die het beste pasten bij het gekozen instrument. Het was voor mij een heel bijzondere, muzikale belevenis omdat ik nog maar zelden aan orgelspelen toekom ondanks het feit dat ik in een grijs verleden bij niemand minder dan Piet Kee een aantal jaren orgel gestudeerd heb. Piet Kee heeft overigens op mijn muzikale/artistieke ontwikkeling een invloed gehad die veel verder reikt dan met betrekking tot louter orgelspelen. De liefde voor het koninklijke instrument is overigens altijd onveranderd gebleven.

Op 16 maart speelde ik in de fraaie Oude Kerk te Heemstede een twaalftal Preludes en Fuga’s uit Bachs WTK boek 2. De aangename sfeer, de geconcentreerde aandacht van het publiek en de goede akoestiek zijn mij bijgebleven

Sinds 2001 speel ik ieder jaar in de Lijdenstijd wel eens een keer de Zeven Kruiswoorden van Joseph Haydn in de door hem persoonlijk geautoriseerde pianoversie die in het jaar 2001 eindelijk weer eens gepubliceerd werd. Vóór het jaar 2001 had ik dikwijls gezocht naar een partituur maar helaas zonder succes. Het is overigens merkwaardig hoe goed deze ontroerende compositie kan klinken op een fortepiano en zelfs op een moderne vleugel. Uitvoeringen door een orkest of een strijkkwartet zijn naar mijn mening niet altijd overtuigend vooral als er sprake is van een overmaat aan romantische expressie hetgeen zich in de regel manifesteert in te langzame tempi en een overdadig vibrato. Een ingetogen uitvoering op een piano laat de eenvoud en sereniteit van deze compositie overtuigend tot zijn recht komen. Overigens zijn er in deze zo rijke compositie wel degelijk ook gepassioneerde momenten en zelfs uitgesproken schrijnende passages te beluisteren die al enigszins vooruit lopen op de stijl van de late Beethoven. Dit jaar heb ik de Kruiswoorden uitgevoerd in de sfeervolle Kapel van de VU medisch centrum te Amsterdam. Ik heb daar heel goede herinneringen aan.

Al enige maanden staat ongeveer alles vooral in het teken van het laatste recital op donderdag 3 april in mijn serie van vier concerten in het Concertgebouw. Op het programma staat een integrale uitvoering van Bachs WTK boek 2. De afgelopen weken hebben we naar talrijke uitvoeringen van de Matthäuspassion kunnen luisteren. De gemiddelde tijdsduur hiervan is tegenwoordig rond de twee en een half uur. Het 2e boek van het WTK doet naar niet veel voor onder. Hiervan is de tijdsduur namelijk ongeveer 2 uur en 20 minuten. Dit verklaart misschien enigszins waarom een integrale uitvoering van dit boek vrij zeldzaam is. Ik heb er al eens eerder op gewezen dat mijn motivatie voor een integrale uitvoering gebaseerd is op mijn overtuiging dat het boek opgevat moet worden als een organisch geheel .

Je zou je kunnen afvragen waarom Bach na het monumentale 1e boek nog een tweede boek geschreven heeft. We weten daar eigenlijk niets over maar je zou je kunnen voorstellen dat Bach goed en nieuw repertoire nodig had voor zijn talrijke begaafde studenten. Ik denk echter ook dat Bach gefascineerd was om nog eens -en wellicht nog dieper- door te dringen in het mysterie van de 24 verschillende toonsoorten. Voor Bach vertegenwoordigden deze toonaarden een immens universum. Hierbinnen behield iedere toonsoort zijn eigen territorium met alle daarbij behorende Affekten.

Ter ondersteuning van het idee dat ook het 2e boek een organisch geheel is, wil ik enige opmerkingen maken:

1. Bach heeft zich beijverd om 24 composities te schrijven met totaal verschillende karakters en bouwt hierbij met veel zorg tussen evidente hoogtepunten ontspanningspunten in waardoor sommige Preludes en Fuga’s als Intermezzi klinken binnen een ongemeen spannend geheel.
2. Het ligt voor de hand twee helften te onderscheiden. Immers de 13e Prelude fungeert duidelijk als een nieuw begin aangezien het ritme hiervan sterk doet denken aan een Franse Ouverture, die per definitie aan het begin van iets staat.
3. Ook blijkt steeds weer hoe prachtig een Prelude en Fuga in mineur voortkomt uit de daaraan voorafgaande in majeur. Het is daarom zo zinvol om de Preludes en Fuga’s, die gebaseerd zijn op dezelfde grondtoon, paarsgewijs uit te voeren en dat is iets wat vrijwel nooit gebeurt. Zij behoren bij elkaar of om het anders te zeggen: het zijn twee kanten van dezelfde medaille. Als je deze overweging serieus neemt betekent het dat het boek eigenlijk niet zozeer bestaat uit 24 composities maar veeleer uit 12!
4. Het is ook mogelijk om te denken in zes groepen van elk vier Preludes en Fuga’s. Een belangrijke motivering van deze opvatting is gelegen in het feit dat de omvangrijke Prelude waarmee ieder groep begint duidelijk de suggestie oproept van een nieuw begin. Zo is Prelude 1 een indrukwekkend orgelstuk, Prelude 5 een orkestraal openingsstuk, Prelude 9 een wonder van melodische en polyfone schoonheid, Prelude 13 een Franse Ouverture, Prelude 17 een eerste deel van een concert en Prelude 21 een preklassieke sonate in optima forma.
5. Bij de Fuga’s is de situatie iets ingewikkelder. Zo kunnen de 4e Fuga en de 8e Fuga zeker opgevat worden als hoogtepunt van groep 1 en 2. Maar bij de 3e groep is niet de laatste Fuga het hoogtepunt maar de 10e Fuga in e klein, een compositie, die zelfs enigszins denken doet aan een Gigue, in principe altijd een slotstuk. In groep 4 en groep 5 vormen de 16e Fuga en de 20e fuga weer onmiskenbaar een hoogtepunt maar In de 6e en laatste groep is echter niet de 24e Fuga de kroon van het werk maar de magistrale 22e Fuga in bes klein. Na deze indrukwekkende climax fungeren de 23e en 24e Prelude en Fuga als een geleidelijke ontspanning. De 24e Fuga, een subtiele en enigszins melancholische Passepied, klinkt daardoor zelfs enigszins als een Epiloog.
6. Er zijn tussen de preludes en fuga’s onderling talrijke raakpunten waar we in dit kader uiteraard niet nader op in kunnen gaan.

Nog even iets over het verschil tussen boek 1 en boek 2.

Over het geheel genomen blijkt dat in het 2e boek de Preludes veel zelfstandiger en veelomvattender zijn dan in boek 1. Je zou kunnen spreken van een volledige emancipatie van het fenomeen prelude. Soms is de prelude zo groots opgezet dat de daaropvolgende fuga haast klinkt als een polyfoon opgezette epiloog.

Een ander verschil is de manier waarop Bach het thematische materiaal hanteert. In het tweede boek gaat Bach hier op een uiterst geconcentreerde en tegelijkertijd economische manier mee om waardoor het aantal motieven dat hij verwerkt doorgaans zeer beperkt blijft. Sommige Preludes -zoals de 10e, 11e en de 20e- zijn dan ook vrijwel geheel gebouwd op een enkel motief waarbij de variatietechniek uitermate fantasievol is.

Nog meer dan in het 1e boek staat een vocaal gedachte schrijfwijze voorop naast uiteraard enige meer instrumentaal gedachte composities.

Hans Brandts Buys betitelde het 2e deel van het WTK als: het boek der wijsheid. Hierbij wil ik me graag aansluiten.

weblog 23 januari 2008

A.s. zondag 27 januari rond 10.15 uur zal ik in de Spiegelzaal van het Concertgebouw een uitvoering verzorgen van het prachtige Rondo in a klein van Mozart. Het is een onderdeel van een programma dat ongeveer een uur duurt en geheel aan Mozart is gewijd. Dit programma is live te beluisteren op Radio 4.

De aanleiding hiertoe is het feit dat er nog eens aandacht gegeven zal worden aan het zo lezenswaardige boek van Wenneke Savenije Over Mozart gesproken waarin we 36 interviews aantreffen met bekende Nederlandse musici, afkomstig zowel uit de oudere als de jongere en zelfs jongste generatie. Dit boek geeft daarbij een boeiend tijdsbeeld weer omdat iedere musicus op zijn eigen manier aangeeft wat Mozart voor hem/haar betekent. Ik vond het eervol om ook een bijdrage aan dit waardevolle boek te kunnen leveren en uiteraard apprecieer ik het bijzonder om zondagmorgen dat prachtige Rondo te spelen, naar mijn mening misschien wel het mooiste pianowerk dat Mozart ooit gecomponeerd heeft.

Wat is er nu zo bijzonder aan deze compositie? Ik denk het ongrijpbare karakter. Want wat roept b.v. het beginthema bij de luisteraar nu eigenlijk op? Waarschijnlijk zoiets als een discrete melancholie maar dan wel zonder enige nadruk want tegelijkertijd is er ook sprake van gratie en het vloeiende Andante-tempo in combinatie met een 6/8e maat suggereert bovendien het ritme en het karakter van een Siciliano.

De essentie van deze bijzondere compositie ligt naar mijn mening in de wonderlijke aaneenschakeling van intenties die men zelden -behalve dan bij Mozart- binnen één compositie aantreft zoals: kwetsbaarheid, droefgeestigheid, gratie, spiritualiteit, hoop, eenzaamheid, berusting…en ook iets van vreugde en dat alles in uiteenlopende gradaties.

weblog 14 januari 2008

Ich wusste in jenen Tagen nicht zu komponieren. Jetzt, denke ich, weiss ich es.

Beethoven

Op 19 januari 2008 zal mijn derde recital in de Kleine Zaal plaats vinden. Na de pauze staat Beethovens sonate opus 106 in Bes groot -bijgenaamd de Hammerklaviersonate- op het programma. Toen dit werk gepubliceerd werd heeft Beethoven een poging gedaan het Italiaanse woord fortepiano te vervangen door de Duitse benaming Hammerklavier maar dit is hem niet gelukt. Vandaar de bijnaam van deze sonate. Ik zou zo graag de wonderbaarlijk consistente structuur van deze sonate willen aantonen. met name de fascinerende werking van onophoudelijk dalende tertsen in alle delen maar ik moet hier toch van afzien omdat zoiets zonder notenvoorbeelden eenvoudig niet gaat. Ik wil wel proberen in algemene zin iets te zeggen waardoor diegenen die het werk niet of nauwelijks kennen op een beter spoor gezet kunnen worden. Vermoedelijk is dit wel zinvol want de Hammerklaviersonate is weliswaar niet onbekend maar ik vraag me af hoeveel muziekliefhebbers er werkelijk mee vertrouwd zijn. Dit werk wordt doorgaans immers als ongenaakbaar beschouwd. Ik kan me dat overigens best voorstellen maar als je dieper in deze sonate doordringt gaat er een wereld voor je open.

Beethoven zelf verklaarde eens: Die Sonate ist in drangvollen Umständen geschrieben. Toch, als je het hoofdmotief van het eerste deel hoort zou je dat eigenlijk niet zeggen. Beethoven hanteert hier immers een motief dat hij oorspronkelijk bestemd had voor een koorwerk ter ere van zijn beste vriend aartshertog Rudolph. De tekst van dit motief luidt: Vivat, vivat Rudolpus! Het beginmotief van de sonate dat met de grootst mogelijke intensiteit gespeeld moet worden -Beethoven schrijft immers fortissimo voor- is niet alleen een explosie van energie zoals Charles Rosen suggereert maar ook een spontane, haast ongeremde uiting van vreugde waarbij we en passant niet vergeten mogen dat het motief in eerste instantie niet instrumentaal maar vocaal gedacht was.
Ik zeg dit met enige nadruk omdat de late Beethoven door menigeen vaak beschouwd wordt als ontoegankelijk om niet te zeggen als weerbarstig. Ik wil overigens absoluut niet beweren dat Beethovens muziek nooit gevoelens in die richting zou kunnen oproepen maar in het zo rijkgeschakeerde eerste deel van deze sonate is zoveel meer te beleven dan onbuigzaamheid en excentriciteit. Beethoven was vóór alles een optimist. Wat er ook gebeurde in zijn leven, hij wilde zich bevrijden van al datgene wat hem in negatieve zin belaagde zoals zijn doofheid, wankele gezondheid en alle dagelijkse ergernissen. Daarbij was hij ook een idealist met hooggestemde idealen, zeker met betrekking tot de kunst, die hem heilig was want hij voelde zich een geroepene! Ik denk dat deze constatering ook relevant zou kunnen zijn voor een beter begrip van b.v. de gehele tweede themagroep en vooral ook voor de slotzin van de expositie van het eerste deel. Hier beluisteren we een mateloze lyriek, zelfs een innige tederheid. Maar juist deze gevoelens -en dat is zo typerend voor de late Beethoven- zijn vrijwel altijd ook verweven met passie hetgeen een paradox lijkt. Maar deze wonderlijke combinatie verklaart enigszins dat Beethovens lyriek nooit week is maar juist vervoerend.
In de doorwerking van het 1e deel beluisteren we ongetwijfeld wèl iets van drangvollen Umstände. Met name in het drieste Fugato gaat het er heftig aan toe totdat uiteindelijk de prachtige, serene slotzin uit de expositie terugkeert in een ver verwijderde toonsoort, die het midden houdt tussen B groot en b klein. Op dit moment noteert de componist niet minder dan drie aanwijzingen voor de voordracht: cantabile, dolce, espressivo. Als tenslotte op triomfantelijke wijze de reprise inzet met het beginmotief en optimisme definitief lijkt te zegevieren zet Beethoven de luisteraar op een verkeerd spoor. Er wordt gemoduleerd naar Ges groot waardoor het basisidee van een reprise -het oplossen van alle spanningen- op losse schroeven wordt gezet. Maar Beethoven gaat zelfs nog een stap verder: in maat 273 heeft het optimistische, vreugdevolle beginmotief een metamorfose ondergaan. In de duistere toonsoort b klein is de oorspronkelijke betekenis onherkenbaar geworden! Dit is een dramatische ingreep van de hoogste orde. Mijn karakterisering van b klein als duister wordt bevestigd door een opmerking van Beethoven zelf, die deze toonsoort ooit eens als de Schwarze Tonart karakteriseerde.
Hierna heeft de componist 10 maten nodig om weer terug te keren naar Bes groot waarna de uitstraling van de muziek meer positief wordt. De contrastrijke Coda daarentegen is niet zonder bitterheid vooral omdat in de harmonieën duidelijk mineur elementen te bespeuren zijn.. Resumerend zou je kunnen zeggen: uitgangspunt van dit eerste deel is een uiterst positief élan vital, maar dit élan staat steeds ter discussie en aan het eind van het Allegro is nog absoluut niet duidelijk of dit proces wel tot een bevrijdende oplossing zal leiden.

Het tweede deel -een Scherzo en evenals deel 1 in Bes groot- wordt wel eens opgevat als een soort parodie op het eerste deel. Ik denk echter dat er vooral sprake is van Spielfreudigkeit tezamen met onverwachte clair-obscur effecten. Zo is er na 18 maten een unheimlich klinkende uitwijking naar c klein. Bovendien staat de gehele middenepisode in bes klein en doet enigszins denken aan de Eroica maar dan als een sombere herinnering, zoiets als een voorbijgaande schim. Vlak voor het slot wijkt Beethoven plotseling uit naar b klein waardoor de herinnering opgeroepen wordt aan de dramatische maten 273/274 uit het eerste deel waar we voor het eerst geconfronteerd werden met b klein.

Hoogtepunt van de sonate is ongetwijfeld het omvangrijke en diepzinnige Adagio. Woorden schieten per definitie te kort om maar enigszins te kunnen beschrijven wat zich hier afspeelt. De grenzen van het menselijk bestaan worden hier aangestipt. Nadat Beethoven deze sonate voltooid had -en waarschijnlijk al eerder- concentreerde hij zich op het componeren van datgene wat hij zelf als zijn grootste werk beschouwde: de Missa Solemnis. Het motto van deze Mis, die evenals de Hammerklaviersonate aan een van zijn zeer zeldzame goede vrienden, aartshertog Rudolph opgedragen werd luidt:Von Herzen, Möge es wieder zu Herzen gehen…Dit motto lijkt ook van toepassing op het Adagio want er is onmiskenbaar sprake van verwantschap met delen uit de Mis. In beide composities beluisteren we gevoelens van inkeer, devotie, berusting of zelfs iets als een hartstochtelijke bede om erbarmen zoals in een Kyrie.
Bij het gehele, uiterst introverte eerste thema -een complex van 26 maten- schrijft Beethoven una corda voor maar tegelijkertijd noteert hij -en dat geldt voor het gehele Adagio- Appassionato e con molto sentimento. Deze aanwijzingen lijken met elkaar in tegenspraak te zijn maar een juist een combinatie van sereniteit en passie is zo karakteristiek voor de gelaagdheid en ambivalentie van de late Beethoven.
Een tweede themagroep van 18 maten is minder introvert. Beethoven noteert hier soms: con grand’espressione, een aanwijzing die bij hem maar zelden voorkomt. De omspelingen in de rechterhand doen enigszins aan Chopin denken maar mentaal is deze muziek totaal niet verwant aan Chopin. Daarvoor is het karakter te streng om niet te zeggen te ascetisch. Tegelijkertijd zijn er ook ronduit extatische momenten.
Een derde thema -in D groot- suggereert iets van troost. Na een omvangrijke doorwerking keren de drie themagroepen in gevarieerde vorm terug, gevolgd door een uitgebreide Coda waarbij tot twee keer toe een fragment van het hoofdthema terugkeert. De droefheid die zo typerend was voor dit thema gaat over in gevoelens van totale overgave en berusting waarbij fis klein en Fis groot elkaar afwisselen. Fis groot heeft uiteindelijk het laatste woord waarbij de muziek overgaat in een magische stilte.

De introductie die thans volgt heeft als taak de luisteraar stap voor stap terug te voeren uit een transcendentale wereld naar de realiteit en wellicht naar een nieuwe uiting van het élan vital dat zo karakteristiek was voor het eerste deel. De bas daalt onophoudelijk af in tertsen en tot vier keer toe horen we een nieuwe, subtiele aanzet naar een wellicht definitieve voortzetting maar de componist ziet daar betrekkelijk snel weer van af en zet zijn reis voort met behulp van andere dalende tertsen. Uiteindelijk voert deze geleide improvisatie tot een groot crescendo samen met een accelerando waarna het laatste deel, een kolossale Fuga losbarst. Het fugathema wordt gelanceerd met behulp van een markante, stijgende deciem -het interval dat ook al bepalend was voor het hoofdmotief van het eerste deel- gevolgd door een briljante triller.

In Beethovens fuga’s streeft de componist ernaar een polyfone schrijfwijze te integreren binnen een dramatiek die veel meer karakteristiek is voor de sonatevorm en in feite daaraan ontleend is. We kunnen een groot aantal episodes onderscheiden, die elk een concreet stadium vormen in de dramatische ontwikkeling.

Episode 1: We beluisteren het vitale fugathema met de daarbij behorende markante tegenstemmen niet alleen in Bes groot maar ook in Des en As groot. Het karakter van deze sectie is zeer positief.

Episode 2: Na een speels tussenspel in Ges groot volgt een hoogst dramatische presentatie van het thema in de vergroting.

De beweging in snelle zestienden gaat plotseling over in brede, fel geaccentueerde achtsten. De toonsoort is nu echter es klein en het lijkt alsof de muziek gevoelens van vertwijfeling uit de weg wil ruimen. De episode culmineert daarna in een aantal maten waarin we uitsluitend de kop van het fugathema horen in combinatie met de omkering hiervan. De onwaarschijnlijke heftigheid van deze muziek doet zelfs expressionistisch aan om niet te zeggen eigentijds waarbij sprake is van een regelrechte botsing van stemmen.

Episode 3: Met behulp van slechts vier maten weet Beethoven de gemoederen weer te kalmeren waarna wederom een tussenspel start, nu in de milde toonsoort van As groot. Na een aantal gepassioneerde sequensen verschijnt er volkomen onverwacht een sectie in b klein waar de dynamiek nauwelijks verder reikt dan piano en waarin het thema in kreeftgang verschijnt. Deze verandering heeft grote gevolgen: van een élan vital is vrijwel niets meer te bespeuren. Het karakter van deze episode is dan ook eerder treurig en suggereert eenzaamheid.

Episode 4: Na een aantal opbouwende sequensen keert de vitaliteit weer onverminderd terug en leidt naar een nieuwe manifestatie van het thema: de omkering. De toonsoort is aanvankelijk G groot en de weerklank is uiterst positief.

Episode 5: Na een heftig gedeelte uitgaande van Es groot breekt de muziek plotseling af. Daarna beluisteren we een totaal nieuw, bezonken thema in een rustige beweging van kwartnoten met een religieuze uitstraling, verwant aan het Benedictus uit de Missa Solemnis. Met behulp van dit thema bouwt de componist een Fughetta op. Dit is ongewoon en daarom beschouwt Ferruccio Busoni dit als een soort Theater auf dem Theater, worauf ein selbständiges Stűckchen gespielt, welches mit der Haupthandlung zusammenhängt und in diese eingreift.

Episode 6: Na deze relatief korte vijfde episode keert de toonsoort van Bes groot terug waarbij het bezonken thema wordt gecombineerd met een gedeelte van het eigenlijke fugathema. Hierna verdwijnt het bezonken thema voorgoed en beluisteren we een aantal spannende Stretti, waarbij het thema in normale gedaante(rectus) gecombineerd wordt met de omkering(inversus) ervan.

Episode 7: Een uitgebreide Coda waarin aanvankelijk donkerheid de overhand heeft totdat een zesmaal herhaalde presentatie van de kop van het fugathema dit slotdeel op imposante wijze afsluit.

Je kunt je afvragen wat voor gevoelens deze Fuga bij de luisteraar oproept: je zou kunnen stellen dat in dit slotdeel het élan vital er uiteindelijk in slaagt alle negatieve elementen definitief te bezweren. Het élan vital heeft het laatste woord. De sonate als geheel heeft een uitgesproken symfonische allure en leert ons beseffen wat grootsheid is en dan bedoel ik voor alles grootsheid in spirituele zin.

weblog december 2007

Op 21 december 2007 was ik te gast in de uitzending Kunststof op Nederland 1. Mijn interviewer was Frènk van der Linden. Mede dankzij de zeer alerte en geïnteresseerde Frènk heb ik goede herinneringen aan deze uitzending. De tijd was om voordat ik er erg in had. Aan iedereen die aan deze uitzendingen meewerkt wordt gevraagd in een paar woorden iets te verzinnen wat van belang voor je is. Ik heb toen gekozen voor: horen, zien, ontdekken! Uiteraard hebben deze woorden vooral iets te maken met mijn activiteit als musicus en docent. Als je met composities van (hoge) kwaliteit bezig bent moet je op ieder moment open willen staan voor iets nieuws, iets wat je tot dat moment misschien ontgaan is. Zoiets kan een ogenschijnlijk onbetekenend detail zijn maar soms ook wel degelijk iets wat je aan het denken zet en je gehele interpretatie in een nieuw licht plaatst.

Horen, zien, ontdekken heeft natuurlijk niet alleen betrekking op mijn vak, het is ook een levensmotto.

weblog 16 december 2007

Vorige week ben ik weer teruggekeerd uit Japan naar Nederland. Misschien is het de moeite waard om nog even terug te blikken. Naast concerten en lectures behoort in Japan ook het geven van wat men doorgaans Masterclasses noemt tot mijn activiteiten. Eigenlijk spreek ik liever van openbare lessen: dat klinkt wat minder hoogdravend. Het is overigens altijd weer een enigszins spannende activiteit want in de regel werk je met een student die je nooit eerder ontmoet/gehoord hebt. Aangezien de beschikbare tijd beperkt is moet je onmiddellijk prioriteiten stellen en proberen de student datgene bij te brengen waar hij/zij juist op dit moment behoefte aan heeft en hopelijk baat bij heeft. De keuze die je maakt met betrekking tot jouw aanwijzingen moet dan ook weloverwogen zijn ondanks het feit dat je niet veel tijd krijgt om goed na te denken. Gelukkig is het zo dat doorgaans je ervaring en intuïtie je de goede richting wijzen. Uiteraard is het altijd belangrijk om bij een student onnodige spanning weg te nemen en iets van een vertrouwensband te laten ontstaan zodat de student vergeet dat het een openbaar gebeuren betreft. Als jij je openstelt en vindingrijk bent lukt het in de regel allemaal best maar een voorwaarde blijft: je zo positief mogelijk instellen en altijd alert blijven. In principe probeer ik aan de studenten duidelijk te maken dat in muziek nog zoveel méér te beleven valt dan men doorgaans beseft. Zeker als men bedenkt hoe ongelooflijk rijk de pianoliteratuur is aan meesterwerken.

Overigens komt het meermalen voor dat je niet eens weet wat voor repertoire er gespeeld gaat worden en/of dat je aan een compositie moet werken die je totaal niet kent. Dan wordt het pas echt spannend. Maar hoe merkwaardig het ook mag klinken: bij een goede wisselwerking tussen docent en student lost dit probleem zich vanzelf op. Bovendien, het hoort er gewoon bij.

Soms maak je iets mee wat je echt bij blijft. Zo beluisterde ik vorige week in Tokio een jonge pianist die de laatste sonate van Schubert niet alleen erg mooi speelde maar ook doordrongen was van het specifiek eigene in deze bijzondere compositie hetgeen bij jonge mensen toch betrekkelijk zelden voorkomt. Daarbij sloeg alles wat ik aandroeg bij hem duidelijk aan en dat bleek een bijzonder waardevolle ervaring zowel voor hem als voor mij.

Als problematischer ondervind ik les geven op klavierwerken van Bach. Men denkt in Japan nog te veel in termen van (te) snel en (te) langzaam terwijl bij Bach juist die tempi zo belangrijk zijn die zich tussen datgene wat wij ervaren als snel en langzaam bevinden: het zogenaamde Tempo Ordinario. Bij de articulatie beperkt men zich vaak tot slechts twee speelmanieren: het legato en een in de regel (veel) te kort en scherp gedacht staccato waardoor een uniformiteit in de interpretatie ontstaat die strijdig is met de rijkdom aan intenties en expressie die zo karakteristiek is voor Bach.

Juist tussen het legato en staccato zijn immers zoveel gedifferentieerde speelmanieren te vinden die zo onmisbaar zijn om het zo specifieke karakter van iedere frase weer te geven. Op Nederlandse conservatoria valt op dit punt overigens ook nog wel het een en ander te verbeteren, zeker waar het pianisten betreft. Openbare lessen heb ik gegeven in Hiroshima, Kyoto, Osaka en Tokio.

Tenslotte nog: Japan in de herfst is prachtig. Ik heb zelden bomen gezien in zulke prachtige herfstkleuren. Soms was dat echt een belevenis. Een belangrijke schakel tijdens Masterclasses en lectures is de vertaler. Ik verkeer in de gunstige omstandigheid dat ik vrijwel altijd vertaald wordt door enige van mijn oud-studenten die uitstekend begrijpen wat ik wil overdragen. Een dergelijke ideale samenwerking kan aan de lessen zelfs een meerwaarde toevoegen! Vrijdagavond 21 december zal ik van 7 uur tot 8 uur de gast zijn in het programma Kunststof op Radio 1. Dit programma heeft een uitstekende reputatie. Daarom zie ik er naar uit ook al weet ik op dit moment nog niet waarover men met mij wil spreken maar dat is allerminst een bezwaar want ik houd namelijk erg van improvisatie zeker als het een directe uitzending betreft.

weblog 2 december 2007

Afgelopen zaterdag 1 december speelde ik in de Hakuju-Hall te Tokio het complete eerste boek van Bachs WTK. In Amsterdam heb ik dat al verscheidene keren gedaan, voor het eerst in mei 2000 in de Kleine Zaal, daarna in de Oude Kerk in juni 2003 en onlangs nog op 20 september, wederom in de Kleine Zaal.

Het is altijd een belangrijke wens geweest van mij om het WTK integraal uit te voeren, al was het maar omdat ik er overtuigd was dat ik dan iets ingrijpends zou beleven wat me anders volstrekt verborgen zou blijven. Die veronderstelling is volledig uitgekomen. Als je bij een uitvoering van dit werk bij machte bent om de concentratie vanaf het begin tot aan het eind goed vast te houden onderga je het geheel niet als iets wat lang duurt. Integendeel, je hebt zelfs geen besef meer van tijd want je wordt volledig opgenomen in een muzikale en spirituele kosmos die op een wonderlijke manier een onverbreekbaar geheel vormt maar zich niet of nauwelijks laat verwoorden. In ga het in dit kader ook niet proberen.

Maar wat ik u toch niet wil onthouden is dat tegen het einde van het eerste boek kort na elkaar twee hoogtepunten te beluisteren zijn. Ik heb het dan over de 22e Prelude en Fuga in bes klein, misschien wel de aangrijpendste compositie van het gehele boek, en de 24e Prelude en Fuga in b klein waarin Bach onweerstaanbaar de suggestie oproept van iets oneindigs, iets wat verder reikt dan de grenzen van ons bestaan.

We kunnen dan eigenlijk alleen nog maar denken aan een intense religieuze ervaring. De associatie met eeuwigheid die zo onweerstaanbaar is wordt mogelijkerwijs mede opgeroepen doordat zowel in de omvangrijke Prelude als in de Fuga de innerlijke beweging volledig gebaseerd is op een onafgebroken beweging in achtsten. In de Prelude is deze beweging onophoudelijk te beluisteren in alle drie de stemmen, in de Fuga verspringt de beweging van de achtsten van de ene stem naar de andere stem.

Voor de interpretatie van de Fuga zijn overigens allerlei invalshoeken mogelijk. De tot het uiterste doorgevoerde chromatiek van het Fugathema roept associaties op met het lijden van Christus of zo u wilt het lijden van de gehele mensheid. Maar je kunt de Fuga ook opvatten als een groots Kyrie Eleison. Het fugathema heeft namelijk enige verwantschap met het Kyrie uit Bachs Hohe Messe, die dezelfde toonsoort b klein als uitgangspunt heeft. De toonsoort b klein heeft voor Bach overigens altijd een belangrijke betekenis gehad. Denk maar eens aan de aangrijpende aria “Erbarme dich” uit de Mattheus-Passie en de al even indringende aria “Es ist vollbracht” uit de Johannes-Passie.

Ik heb nu uitsluitend iets aangestipt over het zo diepgaande slot van het eerste boek maar ik wil er tenslotte ook nog even op wijzen dat ettelijke van de Preludes en Fuga’s in een majeur-toonsoort een onverwoestbare vitaliteit en levensvreugde uitstralen die hartverwarmend is.

Na afloop van het recital heb ik tal van oud-studenten en andere bekenden kunnen ontmoeten en spreken waardoor de avond nog een extra betekenis kreeg. Ook de Nederlandse Ambassade was ruim vertegenwoordigd. Ik blijf nog een week in Japan maar daarover later meer.

weblog 30 november 2007

Op 27 november j.l. was ik te gast in de Academia Musicae Showa, een onderwijsinstelling vergelijkbaar met een Conservatorium. Ik ben daar al dikwijls geweest en de laatste jaren bespeel ik daar een prachtige Pleyel-vleugel uit 1816 die ik bij toeval in deze school aantrof en niet of nauwelijks bespeeld werd. Een dergelijk instrument is zelfs in Europa zeldzaam en ik was dan ook zeer verbaasd en verrast een dergelijk instrument, en nog wel in goede staat, hier aan te treffen. Ik heb op de Pleyel met veel plezier twee sonates van Mozart en een sonate van Schubert gespeeld hetgeen voortreffelijk klonk. Er was overigens sprake van een amusant misverstand. Ik had begrepen dat ik alleen een recital zou geven, eventueel met daarbij een gesproken toelichting. Maar tot mijn verbazing stond op het programma: concert en lecture. Ik heb toen maar besloten om te beginnen met het recital en daarna zou ik wel zien over welke onderwerpen ik nog iets zinnings zou kunnen zeggen.
Ik was dus total niet voorbereid en het werd dan ook puur improvisatie. Ik begon met uit te leggen waarom ik van historische instrumenten houd en waarom je zoveel zinnigs kunt opsteken als je op een instrument uit de klassieke periode speelt. Daarbij lag het voor de hand dat ik zou aantonen waarom de manier waarop klassieke componisten omgaan met articulatie op historische instrumenten natuurlijker klinkt dan op moderne. Ook het door Beethoven zo geliefde sforzato kwam ter sprake. Hierbij bleek het nadeel van de relatief korte toon van oude instrumenten juist weer een voordeel want hierdoor kan het sforzati wat dramatischer aangezet worden zonder dat hierdoor de klank bot gaat worden. Zo kwamen nog allerlei andere aspecten aan de orde zoals de geheel andere klankbalans van oude instrumenten. Daarbij werden en passant ook intelligente vragen gesteld. Kortom, het werd nog een boeiende middag en mij werd gevraagd om volgend jaar iets dergelijks weer te doen.

Op 28 november heb ik in de Tomono-Hall te Tokio een avondvullende inleiding gegeven op het eerste boek van Bachs WTK. De toehoorders hadden vrijwel allemaal de patituur tot hun beschikking en ik heb proberen duidelijk te maken waarom dat eerste boek als een zinvol geheel beschouwd moet worden en niet als een tamelijk willekeurige opeenvolging van 24 op zich zelf prachtige stukken. Uiteraard kan ik de inhoud van de lecture hier zelfs in de vorm van een beknopte samenvatting niet weergeven.
Het enige wat ik hierover op dit moment kwijt wil is dat de samenhang in dat eerste boek door een verkeerde tempokeuze behoorlijk verstoord kan worden. Bepaalde Preludes en Fuga’s worden dan te “kort” en andere daarentegen te “lang”.
Het evenwicht wordt verstoord. Veel pianisten beseffen niet dat de meeste zo niet alle tempi bij Bach modificaties zijn van de hartslag.

Zaterdag 1 december zal ik dit werk uitvoeren in de Hakuju-Hall, een zaal van bescheiden afmetingen met een intieme sfeer. Het is fijn te bedenken dat dit concert ondersteund wordt door de Nederlandse Ambassade. Ik hoop na afloop veel oud-studenten/vrienden weer eens te ontmoeten zoals ik hier eigenlijk altijd gewend ben.

weblog 28 november 2007

Het seizoen 2007/2008 staat in het teken van mijn 70e levensjaar waarin ik terugblik op composities die voor mij altijd erg veel betekend hebben en dat nog steeds doen. Ik kijk daarom uit naar mijn 3e recital op 19 januari waarin twee sonates van Mozart en Beethovens Hammerklaviersonate op het programma staan. Maar op dit moment verblijf ik nog in Tokio en bereid me voor op een recital aldaar op 27 november met als programma: Mozarts sonate K.V 330 alsook sonate K.V. 457 gevolgd door Schuberts sonate D 959. Op 1 december volgt dan nog een integrale uitvoering van Bachs eerste boek van het WTK. Het tweede boek van het WTK heb ik overigens in april 2005 al eens uitgevoerd in Tokio.

Misschien is het de moeite waard om iets te vertellen over mijn activiteiten in Japan. Je kunt gerust zeggen dat Japan intussen mijn tweede vaderland is geworden. Ik kom er namelijk al regelmatig sinds eind December 1982. Wat mijn verblijf in dit land zo boeiend maakt heeft ongetwijfeld ook te maken met het feit dat ik daar vanaf het begin dat ik daar kom altijd in de gelegenheid gesteld werd in muzikaal opzicht letterlijk alles te doen waar ik -naar ik mag aannemen- geschikt voor ben namelijk: recitals, pianoconcerten van o.a. Mozart, Beethoven en Schumann, kamermuziek, masterclasses aan talrijke universiteiten en vooral ook talloze voordrachten over componisten of muzikale onderwerpen in het algemeen. De inhoud van deze lectures had en heeft dat nog steeds betrekking op b.v. Bachs WTK, de vertolking van Bachs klavierwerken in het algemeen, de pianosonates van Mozart en Schubert, vrijwel alle composities van de late Beethoven alsook talrijke composities van Schumann, Franck en Brahms. In april j.l. werd mij zelfs de gelegenheid geboden een drietal DVD’s op te nemen waarbij de uitvoering van Bachs klavierwerken op de moderne vleugel centraal stond met de nadruk op boek twee van het WTK. Mijn Japanse activiteiten hebben er ook toe geleid dat al gedurende meer dan twintig jaar veel Japanse studenten naar het Conservatorium van Amsterdam komen om bij mij te studeren. Dat is een ongelooflijke verrijking geweest van mijn pedagogische werkzaamheden vooral ook omdat de meesten van hen zeer talentvol waren. Ik heb daar zeer veel van geleerd en dat doe ik nog want ik ben ondanks mijn 70e levensjaar nog steeds aan dit boeiende Amsterdamse instituut verbonden.

Misschien is het zinvol om al vast iets te zeggen over het programma van mijn derde recital. Voor de pauze speel ik een tweetal sonates van Mozart. De eerste sonate K.V. 533/494 is in menig opzicht de meest bijzondere die Mozart ooit gecomponeerd heeft. In het eerste deel slaagt Mozart er in om de polyfone schrijfwijze van Bach te koppelen aan de opbouw van een klassieke sonatevorm: een stoutmoedige onderneming die Mozart overigens schijnbaar moeiteloos tot een goed einde brengt. Over de andere delen zou ook veel vermeld kunnen worden maar dat bewaar ik voor een volgende keer. De sonate K.V. 457 is samen met de sonate K.V. 310 de meest dramatische die Mozart ooit gecomponeerd heeft en vormt in dat opzicht de tegenpool van de sonate K.V. 533/494.

Het valt mij overigens dikwijls op dat betrekkelijk veel muziekkenners de pianosonates van Mozart niet zo hoog aanslaan als b.v. de pianoconcerten of de strijkkwartetten. Misschien is het zo dat niet alle pianosonates het uitzonderlijke niveau halen van b.v. Mozarts kamermuziek maar we moeten wel bedenken dat de pianosonates niettemin stuk voor stuk meesterwerken zijn die in het normale concertleven eigenlijk wel enigszins verwaarloosd worden op een paar uitzonderingen na.
Wat Beethovens sonate opus 106 betreft: ik hoop van harte dat ik er in zal slagen om dit grandioze werk zodanig te vertolken dat deze ogenschijnlijk zo ongenaakbare compositie voor iedere toehoorder toegankelijker zal worden en dat de immense rijkdom aan expressie tot de luisteraars zal doordringen.
Ik hoorde ooit als jong muziekstudent deze sonate door een tweetal gerenommeerde pianisten en begreep er maar weinig van. Ik was eigenlijk voornamelijk onder de indruk van hun instrumentaal meesterschap en kwam nauwelijks toe aan beleving van de muzikale diepgang die toch de grondslag ervan vormt.
Ik vermoed dat een en ander zonder meer te maken heeft met de door Beethoven zelf voorgeschreven onwaarschijnlijk hoge metronoomcijfers. Als je deze aanwijzingen letterlijk volgt voltrekt het muzikale gebeuren zich in een zodanige vaart dat de meeste luisteraars het muzikale verloop niet of ternauwernood kunnen volgen en aan werkelijke beleving eenvoudig niet meer toekomen. Ik hoop in een later stadium mijn opvatting hierover nog eens nader te motiveren.